This lesson contains 55 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
De volgende video gaat over ‘question tags’, oftewel korte vraagjes. Tijdens de uitleg wordt er stap voor stap verteld hoe je een ‘question tag’ maakt. Deze video is een introductie waarin we de ‘question tags’ met het werkwoord ‘to be’ behandelen.
Voorkennis: het is handig als je de persoonlijke voornaamwoorden (personal pronouns) en het werkwoord ‘to be’ (tegenwoordige en verleden tijd) kent.
De leerlingen kunnen aan het einde van de les de P&T tip nog eens herhalen.
De leerlingen weten het verschil tussen ontelbare en telbare zelfstandige naamwoorden.
Slide 22 - Slide
Plaatsbepaling in een zin
Een plaatsbepaling zegt waar iets gebeurt in de zin. Een voorbeeld hiervan is:
I am in my bedroom.
Een plaatsbepaling zet je achteraan in de zin!
Slide 23 - Slide
Vraag 1: Wat is het goede antwoord?
A
Nadya is still at school
B
Still at school is Nadya
C
At school still is Nadya
D
At school is Nadya still
Slide 24 - Quiz
Vraag 2: Wat is het goede antwoord?
A
At home did you leave your books?
B
You left your books?
C
Did you leave your books at home?
D
Did you at home leave your books?
Slide 25 - Quiz
Tijdsbepaling in een zin
Om te zeggen wanneer iets gebeurt, gebruik je tijdsbepalingen. Zoals: yesterday, tomorrow.
Voorbeeld: We watched a film yesterday.
De tijdsbepaling zet je ook achteraan in de zin.
Slide 26 - Slide
Goed
Fout
The school party is next week
Next week is school party
Are you coming tomorrow?
Dad left two minutes ago
Slide 27 - Drag question
Plaats en tijdsbepaling
Als je in een zin allebei gebruikt (tijds- en plaatsbepaling) moet je in het Engels EERST de plaats aangeven, daarna de tijd.
Voorbeelden:
I have been in my roomall morning.
Nadya was at school today.
Slide 28 - Slide
Tip voor plaats- en tijdsbepaling
Denk aan het alfabet: Daarin komt de P van plaats eerst. De T van tijd volgt hierna = PLAATS VOOR TIJD.
Slide 29 - Slide
Vraag 4: Dad was in my room two minutes ago.
Goed
Fout
Slide 30 - Poll
Vraag 5: We at 5 o'clock have dinner in the living room.
Goed
Fout
Slide 31 - Poll
Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
Een zelfstandig naamwoord is een woord dat op zichzelf kan staan. Zo kan het bijvoorbeeld betekenen:
Een persoon (man), een dier (cavia), een naam (Gerrit/Apple), een ding (geld), een gebeurtenis (feest), een plaats (Heerlen), niet concrete dingen (geluk, warmte)
Slide 32 - Slide
Telbare zelfstandige naamwoorden
Voor dingen die je kunt tellen gebruik je: many, a lot of, a few en few.
Voorbeelden:
My brother has a lot ofbooks.
There are manychildren in our school.
Slide 33 - Slide
Vraag 6: Vul het goede antwoord in. Let op: Meerdere antwoorden kunnen goed zijn.
A
He has a few books
B
He has many money
C
I have a few water
D
Have you got many hats?
Slide 34 - Quiz
Vraag 7: Voer het gesprek! ''My cousin loves to read.''
A
''Your cousin must have little books.''
B
''Your cousin must have many books.''
Slide 35 - Quiz
Niet-telbare zelfstandige naamwoorden
Voor dingen die je niet kunt tellen gebruik je: much, a lot of , a little, en little.
Voorbeelden:
They have little time.
We are not having much fun.
Slide 36 - Slide
Vraag 8: Vul het juiste antwoord in.
A
She has a lot of moneys.
B
She has many moneys
C
She has a lot of money
D
She has many money
Slide 37 - Quiz
Vraag 9: Klopt de zin? There is so many cake
Goed
Fout
Slide 38 - Poll
Vraag 10: Begrijp je de stof of vind je het nog lastig?
Ik begrijp het en kan zelfstandig werken.
Ik vind het nog erg lastig.
Slide 39 - Poll
Het verschil tussen many en much
Dit verschil kun je onthouden aan de hand van de zin
Many kisses and much love
Many –> kun je tellen
Much –> kun je niet tellen
Slide 40 - Slide
Slide 41 - Slide
money
sugar
party
shoe
sleep
gift
water
Balloon
Telbaar
ontelbaar
Slide 42 - Drag question
Slide 43 - Slide
I have _____ time left today
A
a few
B
a little
C
few
D
little
Slide 44 - Quiz
time = ontelbaar (e.v.)
Bij ontelbaar gebruik je: a little, little
Slide 45 - Slide
I have _____ socks in my drawer
A
a few
B
a little
C
few
D
little
Slide 46 - Quiz
socks = telbaar (m.v.)
Bij ontelbaar gebruik je: a few, few
Slide 47 - Slide
Do you have _____ sisters?
A
many
B
much
C
a lot of
Slide 48 - Quiz
sisters = telbaar (m.v.)
Bij telbaar gebruik je: many
Bij een vraagzin gebruik je geen 'a lot of'
Slide 49 - Slide
You do not have ____ energy left.
A
many
B
much
C
a lot of
Slide 50 - Quiz
energy = ontelbaar (e.v.)
Bij ontelbaar gebruik je: much
Bij ontekkende zinnen gebruik je geen 'a lot of'
Slide 51 - Slide
I want to have _____ children.
A
many
B
much
C
a lot of
Slide 52 - Quiz
a lot of - veel
Bij beide ontelbaar en telbaar gebruik je 'a lot of'
'a lot of' gebruik je alleen bij BEVESTIGENDE zinnen