B2l Chapitre 1 & 2

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

B2l

Chapitre 2

- verbes -er : e es e ons ez ent

- la négation  / de ontkenning: ne ... pas = niet/geen

- le vocabulaire

- les phrases-clés

Questions? 

Leren of uitleg. --? online en papieren proeftoets

Chapitre 3

Exercice 30cd, 31abd, 32ab 

Dans mon sac à dos, il y a ma gomme. (In mijn tas zit mijn gum).

exercice 33abc (mening geven over schoolvakken met reden)

Exercice 18 et 19 (beantwoord 3 vragen uit de advertentie p. 115)

Exercice 23a et 24a, 29a

Fini? Oefentoets of slimstampen Chapitre 3.

Leerstof chapitre 3

De kloktijden en français

(Het is cool. = C'est cool)

Het is.... = Il est...

Het is 1 uur = Il est une heure. (v)

Het is half twee (13u30) = Il est une heure et demie. 

Het is kwart over twee (14u15) = Il est deux heures et quart.

Het is kwart voor drie (14u45)  = Il est trois heures moins le quart

De kloktijden en français

Hoe laat is het? = Quelle heure est-il?

Het is twaalf uur 's middags. = Il est midi. (m)

Het is twaalf uur 's nachts = Il est minuit. 

Het is half 1 (12u30) = Il est midi et demi.

Het is half 1 (00u30) = Il est minuit et demie.

Exercice 12 b page 109.  --Il est deux heures dix. (14u10)

Onregelmatig werkwoord

Zijn = être

ik ben = je suis  [zju swie]

jij bent = tu es [tuu è]

hij is = il est   [iel è]

zij is = elle est [èl è]

we zijn/ men is = on est [onè]

Onregelmatig werkwoord

Zijn = être

wij zijn = nous sommes [noe somm]

u bent / jullie zijn = vous êtes [voezètt]

zij zijn (m) = ils sont [ielson] ;

zij zijn (v) = elles sont [èlson]

c'est = het is          ce sont = het zijn

Het bezittelijk voornaamwoord = Le pronom possessif

Nl	m ev	v ev	mv (pluriel)
mijn	mon	m a / mon	mes
jouw	ton	t a / ton	tes
zijn/haar	son	s a / son	ses
ons/onze	notre	notre	nos
jullie/uw	votre	votre	vos
hun	leur	leur	leur s

Het bezittelijk voornaamwoord = Le pronom possessif

Als v ev met klinker/stomme h begint, dan kies je het m ev bez vnw (mon, ton, son).

mon école (v) = mijn school

notre école [notreekol] = onze school

Les devoirs pour mardi 3 décembre

Maken (faire) : exercice 17 page 113 of en ligne

leren (apprendre): être page 112 et Slimstampen D & E

La négation / De ontkenning

ne .... pas = niet / geen

... = werkwoord = persoonsvorm (1e werkwoord van de zin)

Je parle = ik spreek

Je ne parle pas = ik spreek niet

Je n'écoute pas =  ik luister niet

J'habite à Nimègue. = ik woon in Nijmegen (je --> j')

Je n'habite pas à Paris. = ik woon niet in Parijs.

La négation / De ontkenning

ne .... pas = niet / geen

C'est cher = het is duur.

Ce n'est pas cher = het is niet duur.

J'habite à Nimègue. = ik woon in Nijmegen (je --> j')

Je n'habite pas à Paris. = ik woon niet in Parijs.

La négation / De ontkenning

H - grammaire 

exercice 31 b, 32 abc, 33, 35

Les devoirs pour mardi 5 novembre:

maken exercice 35 

leren: zinnen C & G

La négation / De ontkenning

ne .... pas = niet / geen

C'est cher = het is duur.

Ce n'est pas cher = het is niet duur.

J'habite à Nimègue. = ik woon in Nijmegen (je --> j')

Je n'habite pas à Paris. = ik woon niet in Parijs.

Phrases

Tu as un frère? Non, j'ai une soeur./ Oui, j'ai un frère.

Non, je suis enfant unique.

Quel est ton numéro de téléphone?

Mon numéro (de téléphone), c'est le 06 10 20 30 40 

Seize = 16

Les nombres

Exercice 1

1. markt

2. een stokbrood

3. het strand

4. met

5. een probleem

Exercice 2

1. donc

2. pour moi

3. le sac

4. la viande 

5. toujours

Exercice 3

1. la boulangerie

2. célèbre

3. plat principal

4. fromage

5. J'ai soif

Exercice 4

1. 38

2. 62

3. 29

4. 100

Exercice 6

1. nous aimons

2. vous regardez

3. Luca et Emma écoutent

4. Tu arrives

5. elle adore

Exercice 7

1. habite  (Thomas = il)

2. préparons

3. détestes

Exercice 8

1. Ils n'aident pas les enfants.

2. Nous ne travaillons pas beaucoup.

3. Tu ne  parles pas anglais.

4. Je n'habite pas à Paris.

5. Ce n'est pas génial.

Exercice 9

1. Non, elle n'aime pas la plage.

2. Non, je ne prends pas le poulet et les frites. 

Exercice 10

1. Où sont les toilettes?

2. Je voudrais une entrée et un dessert.

3. Le restaurant est ouvert. 

Exercice 11

1. Hier is de rekening. Bedankt en tot ziens. 

2. Ik begrijp het niet.

Les nombres

vingt = 20

trente = 30 (trois = 3;   treize = 13)

quarante = 40 (quatre =4 ; quatorze = 14)

cinquante = 50 (cinq = 5;  quinze - 15)

soixante-neuf = 69  (six = 6;   seize = 16)

soixante-dix = 70 (=60 10 = 70)

quatre-vingt = 80; cent = 100; 

Les nombres - BINGO 80 - 100

quatre-vingt = 80 (4 20 = 80) [attention: 24 = vingt-quatre]

quatre-vingt-dix = 90  (4 20 10 = 90)

quatre-vingt-dix-neuf = 99 (4 20 10 9= 99)

cent = 100