Grammatica: Herhalen en wg ng

Toetsstof bespreken
ww-spelling even parkeren (nakijkmodel op Classroom)
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Toetsstof bespreken
ww-spelling even parkeren (nakijkmodel op Classroom)

Slide 1 - Slide

congruentie
wg/ng

Slide 2 - Slide

Tekst
Tekst
Welke woorden
doen hetzelfde?

Sleep ze naar de juiste soort!
Zelfstandig naamwoord
lidwoord
werkwoord
bijvoeglijk
naamwoord
rode
kasten
rennen
grappig
tafel
eten
worden
het
eendje
de
plastic
een

Slide 3 - Drag question

Welke eigenschappen horen bij een zelfstandig naamwoord?
A
Ze geven extra informatie over een mens, dier of ding.
B
Meestal hebben ze een meervoud en een verkleinwoord.
C
Ze zeggen wat een persoon of dier kan doen.
D
Ze geven aan of iets mannelijk of vrouwelijk is.

Slide 4 - Quiz

Welke eigenschappen horen bij een bijvoeglijk naamwoord?
A
Ze geven extra informatie over mens, dier of ding.
B
Meestal hebben ze een meervoud en een verkleinwoord.
C
Ze zeggen wat een persoon of dier kan doen.
D
Ze geven aan of iets mannelijk of vrouwelijk is.

Slide 5 - Quiz

(Klopt deze zin?) De koffiepot was niet blij!
A
Goed
B
Fout

Slide 6 - Quiz

De bloemen zijn veel geler dan ik dacht.
A
Goed
B
Fout

Slide 7 - Quiz

We drink een kopje thee bij tante Truus.
A
Goed
B
Fout

Slide 8 - Quiz

Nabespreken opdracht 11

Slide 9 - Slide

Aan de slag
Wat: Lezen en maken blz. 15-17 grammaticaboekje
Hoe: Zelfstandig in stilte
Hulp: Maak de opdrachten op die pagina
Tijd: 15 minuten
Uitkomst: Zo bespreken
Klaar: Lees blz. 18 en probeer dit te begrijpen
timer
15:00

Slide 10 - Slide

Wat betekent congruentie?
A
Onderwerp en werkwoord zijn allebei enkelvoud óf allebei meervoud.
B
Een bijvoeglijk naamwoord krijgt geen -e bij de onzijdige vorm.
C
Het lidwoord past precies bij het zelfstandig naamwoord.
D
Een werkwoord staat in de voltooide tijd.

Slide 11 - Quiz

Ontdekopdracht 1: peuterpraat
Als je goed kijkt naar de betekenis kun je de zinnetjes in twee gelijke groepen verdelen. Kijk naar de betekenis van de hele zinnetjes, dus niet alleen naar de betekenis van het eerste of het tweede woord!
timer
5:00

Slide 12 - Slide

Wie geeft antwoord?

Slide 13 - Slide

Welk woord past ertussen?
mama ... lief
meloen ... bah
broertje ... boos
popje ... stout
auto ... rood
snoepje ... lekker


papa ... slapen
treintje ... tjoektjoek
hondje ... blaffen
Tommie ... lachen
oma ... breien
tante ... zingen


Slide 14 - Slide

Welk woord past ertussen?
mama is lief
meloen is bah
broertje is boos
popje is stout
auto is rood
snoepje is lekker


papa doet slapen
treintje doet tjoektjoek
hondje doet blaffen
Tommie doet lachen
oma doet breien
tante doet zingen


Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

2 soorten zinnen
A. Zinnen waarin iets of iemand (het onderwerp) iets doet of waarin er iets gebeurt. (handeling, gebeuren, zich ergens bevinden).  (Jan bakt)
B. Zinnen waarin iets om iemand (het onderwerp) iets is. (toestand of eigenschap). ‘Jan is bakker’: daaraan zie je wat Jan is, namelijk een bakker.
A-zinnen hebben een werkwoordelijk gezegde in zich.
In ons voorbeeld (Jan bakt brood): ‘bakt’
B-zinnen hebben een naamwoordelijk gezegde in zich.
In ons voorbeeld (Jan is bakker): ‘is bakker’.

Slide 17 - Slide

Aan de slag!
Wat? Oefening 13 op blz. 21
Hoe? grammaticaboekje of classroom
Tijd? 10 minuten
Hulp? Samenwerken op fluistertoon
Klaar? Even wat voor jezelf doen, we 
bespreken het zo na!

Slide 18 - Slide