De moord op meneer Ravenhorst

Welkom bij Nederlands!

Benodigdheden:
  • Leesboek
  • Werkboek en schrift

Zet alvast klaar:
  • Lessonup
    www.lessonup.com
    Log in met je eigen naam en wachtwoord.
  • Online methode
    Ga naar Magister
    Kies voor leermiddelen
    Kies Ne Talent


timer
2:30
1 / 42
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands!

Benodigdheden:
  • Leesboek
  • Werkboek en schrift

Zet alvast klaar:
  • Lessonup
    www.lessonup.com
    Log in met je eigen naam en wachtwoord.
  • Online methode
    Ga naar Magister
    Kies voor leermiddelen
    Kies Ne Talent


timer
2:30

Slide 1 - Slide

Lezen
timer
7:00

Slide 2 - Slide

Moord op meneer Ravenhorst
Wie vermoordde meneer Ravenhorst?

Slide 3 - Slide

Inhoud
  1. Stap 1: Wat gebeurt er?
    Persoonsvorm (PV)
  2. Stap 2: Wat gebeurt er nog meer?
    Werkwoordelijk gezegde (WG)
  3. Stap 3: Wie deed wat?
    Onderwerp (O)
  4. Stap 4: Plaats zinsdeelstrepen
Werkwijze;
  • Kies de vorm van uitleg:
    lezen - door de docent - filmpje bekijken
  • Kies je oefening:
    digitaal in het werkboek
  • Controleer je werk
  • Maak de formatieve toets
  • Win je penning

Slide 4 - Slide

Persoonsvorm (PV)

Slide 5 - Slide

Controleer zin 1 t/m 5
1. De gasten arriveren in het landhuis van meneer Ravenhorst.
2. Het regent hard buiten.
3. Iedereen is zenuwachtig voor het diner.
4. Meneer Ravenhorst zit aan het hoofd van de tafel.
5. De kamer is versierd met kaarsen en bloemen.

Slide 6 - Slide

Controleer zin 6 t/m 10
6. De maaltijd is uitgebreid en smakelijk.
7. De gesprekken zijn ongemakkelijk en stil.
8. Er klinkt een harde klap uit de studeerkamer.
9. Iedereen kijkt geschrokken naar elkaar.
10. De gasten rennen naar de studeerkamer.

Slide 7 - Slide

Controleer zin 11 t/m 15
11. Meneer Ravenhorst ligt dood op de grond.
12. Er ligt bloed om hem heen.
13. De deur is op slot.
14. Niemand kan het huis verlaten.
15. Iedereen is in shock over de moord.


Slide 8 - Slide

Controleer extra zin 1 t/m 5
1. De gasten staan stil bij de deur van de studeerkamer.
2. Iemand roept om hulp.
3. De bediende, Mevrouw Wit, is erg geschrokken.
4. Kolonel Mosterd kijkt rond in de kamer.
5. Professor Blauw lijkt nerveus.


Slide 9 - Slide

Controleer extra zin 6 t/m 10
6. Mevrouw Groen begint te huilen.
7. Dominee Pimpel probeert iedereen te kalmeren.
8. Juffrouw Violet zoekt naar aanwijzingen.
9. Het licht in de kamer flikkert.
10. De gasten vragen zich af wie de moordenaar is.


Slide 10 - Slide

Controleer extra zin 11 t/m 15
11. Er zijn geen sporen van inbraak.
12. Iedereen beschuldigt elkaar.
13. De spanning in de kamer stijgt.
14. Een telefoontje naar de politie is nodig.
15. De avond verandert in een nachtmerrie.



Slide 11 - Slide

Extra oefenen
Win je penning
Denk jij dat je de persoonsvorm goed beheerst. 
Maak dan de formatieve toets en win de penning.

Slide 12 - Slide

Werkwoordelijk gezegde

Slide 13 - Slide

Controleer zin 1 t/m 5
1. De gasten kijken geschrokken naar het lichaam van meneer Ravenhorst.
                            WG           WG
2. Terwijl de bediende schreeuwt, rent iedereen naar de studeerkamer.
                                                     WG               WG
3. Kolonel Mosterd vraagt zich af wie de moordenaar kan zijn.
                                          WG                                                               WG   WG
4. Mevrouw Groen begint te huilen en schudt haar hoofd in ongeloof.
                                          WG           WG              WG
5. Juffrouw Violet zoekt in de kamer naar aanwijzingen en vindt een loden pijp.
                                          WG                                                                            WG


Slide 14 - Slide

Controleer zin 6 t/m 10
6. Professor Blauw onderzoekt de scène en merkt dat er geen tekenen van inbraak zijn.

                                           WG                                              WG                                                                        WG

7. Dominee Pimpel probeert de gasten te kalmeren terwijl ze met elkaar praten.

                                             WG                                     WG                                                              WG
8. Mevrouw Wit denkt na over wat er is gebeurd en herinnert zich vreemde geluiden.

                                    WG                                 WG   WG                  
9. Terwijl de politie komt, discussiëren de gasten over hun alibi's.

                                             WG      WG
10. De detective vraagt de gasten naar hun acties voordat de moord plaatsvond.

                                     WG                                                                                                          WG



Slide 15 - Slide

Controleer extra zin 1 t/m 5
1. Terwijl de gasten in de studeerkamer staan, overleggen ze over wat te doen.

2. Mevrouw Groen gelooft niet dat iemand van hen de moord heeft gepleegd.
3. Juffrouw Violet vraagt naar de laatste woorden van meneer Ravenhorst voordat hij stierf.
4. Kolonel Mosterd merkt op dat het licht in de kamer flikkert terwijl de spanning toeneemt.
5. Dominee Pimpel vertelt een verhaal om de zenuwen van de gasten te kalmeren.




Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Win je penning
  1. Geef bij de docent aan dat je de oefentoets wilt maken;
  2. Maak de oefentoets alleen op de afgesproken plaatsen;
  3. Open de toets 
    toets 1
    toets 2

Slide 18 - Slide

Controleer extra zin 1 t/m 5
6. Terwijl de politie onderzoekt, zitten de gasten in de woonkamer en praten ze zachtjes.

7. De bediende herinnert zich dat ze iemand in de gang heeft gezien voordat de moord gebeurde.
8. Professor Blauw gelooft dat de moordenaar onder hen is en probeert hen te doorgronden.
9. Mevrouw Wit schrijft alles op wat ze weet, zodat ze later niets vergeet.
10. De gasten vergelijken hun verhalen om te zien wie er de waarheid vertelt




Slide 19 - Slide

Onderwerp

Slide 20 - Slide

Elk puzzelstukje van de zin vertelt iets
Wie levert in?

Onderwerp
Wat  wordt er gedaan?

Werkwoordelijk gezegde en PV
Wanneer


Wat lever ik in?

Wat  wordt er gedaan?

Werkwoordelijk gezegde 
Het werkwoordelijk gezegde zijn alle werkwoorden in de zin, ook de persoonsvorm.
Het onderwerp (o) en de PV horen bij elkaar. Ze staan allebei in het enkelvoud of meervoud.

Je vindt het onderwerp door te vragen:
Wie (of wat) + werkwoordelijk gezegde

Bijvoorbeeld: Wie levert in? Antwoord ik
Stappenplan zinsdelen:

1. Onderstreep de pv
2. Zet wg onder de pv en alle                  anderen werkwoorden die er zijn
3. Vraag: wie of wat + wg
     Zet o onder het onderwerp
4. Controleer de rest van de zin, kan je woorden voor de PV plaatsen? Zo ja dat is dan een apart zinsdeel

Grammatica 

Maak oefening onderwerp in je werkboek


Slide 21 - Slide

Extra oefenen
Win je penning
Denk jij dat je de persoonsvorm goed beheerst. 
Maak dan de formatieve toets en win de penning.

Slide 22 - Slide

Win je penning
  1. Geef bij de docent aan dat je de oefentoets wilt maken;
  2. Maak de oefentoets alleen op de afgesproken plaatsen;
  3. Open de toets 
    toets 1
    toets 2

Slide 23 - Slide

Werkwoordspelling en het onderwerp
1. Is het werkwoord de persoonsvorm?
Ja
Nee
Maak het woord langer, je hoort dan een -d of -t
Spelling persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 24 - Slide

Beantwoord de vragen over de onderstaande zin:

Voor het proefwerk hebben we goed geleerd.

1. Noteer de persoonsvorm
2. Schrijf alle werkwoorden op uit de zin
Terugblik grammatica

Slide 25 - Open question

Beantwoord de vragen over de onderstaande zin:

Wie vindt grammatica nog moeilijk?

1. Noteer de persoonsvorm
2. Schrijf alle werkwoorden op uit de zin
Terugblik grammatica

Slide 26 - Open question

Terugblik grammatica
Schrijf van onderstaande zinnen de persoonsvorm op in je schrift. 

------------------------------------------------------------------------------------
  1. Ik kan de persoonsvorm vinden in alle zinnen.
  2. Ik heb drie manieren geleerd om de persoonsvorm te vinden. 
  3. Als eerste moet je onthouden dat de persoonsvorm altijd een werkwoord is. 
  4. Door een vraagzin komt de persoonsvorm vooraan te staan. 
  5. Bij de tijdproef verandert de tijd en daardoor ook de persoonsvorm.  


                                    
 
timer
2:00

Slide 27 - Slide

Werkblad zinsdelen
Bladzijde 1 (voor en achterkant)

Materialen:
- Werkblad
- Knipblad (zie woorden op het bord)

timer
15:00

Slide 28 - Slide

Terugblik grammatica

Slide 29 - Slide

Zinsdelen

Slide 30 - Slide

De bouwvakkers bouwen een huis. 
1
Zet een streep onder de pv
2
Zet de pv tussen | zinsdeelstrepen |
Alles wat vóór de pv staat, is altijd een zindeel. Daar hoef je alleen een streep vooraan te zetten.
3
Staan er andere werkwoorden in de zin? Plaats hier ook zinsdeelstreepjes tussen.
4
Verander de woordvolgorde van de zin.
Alles wat nu voor de pv staat, is weer een zinsdeel.
5
Ga hiermee door tot je alle zinsdelen hebt gevonden.
  • De bouwvakkers |bouwen| een huis.

  • |De bouwvakkers |bouwen| een huis.


  • een bouwen de bouwvakkers huis.
  • een huis bouwen de bouwvakkers. 
  • |De bouwvakkers |bouwen| een huis.|

Slide 31 - Slide

Extra oefenen
Volgende week gaan Yasmin en Elif shoppen


In de vakantie gaan veel leerlingen skiën
Grammatica 

Maak oefening zindelen in je werkboek

1
Zet een streep onder de pv
2
Zet de pv tussen | zinsdeelstrepen |
Alles wat vóór de pv staat, is altijd een zindeel. Daar hoef je alleen een streep vooraan te zetten.
3
Staan er andere werkwoorden in de zin? Plaats hier ook zinsdeelstreepjes tussen.
4
Verander de woordvolgorde van de zin.
Alles wat nu voor de pv staat, is weer een zinsdeel.
5
Ga hiermee door tot je alle zinsdelen hebt gevonden.

Slide 32 - Slide

Stappenplan zinsdelen:

1. Onderstreep de pv
2. Alles voor de pv is één zinsdeel
3. Staan er andere werkwoorden in de zin? Plaats hier ook zinsdeelstreepjes tussen
4. Herschrijf de zinnen, start met het eerste woord na de PV. 
Mijn vrienden hebben een verassing voor mij.

Vorige week zat er een kat in de boom.

De slager verkoopt veel soorten vlees.

Slide 33 - Slide

Verwerking opdracht 2 blz. 5
Maak de zinnen samen met de leerkracht, begrijp je het? Ga dan zelfstandig verder.



Start zelfstandig (in stilte), controleer je zinnen op het bord. Gaat het goed? Ga dan door, heb je fouten? Luister dan nog even naar de docent. 
Klaar
- Kijk je werk na
- Oefen met extra opdrachten (volgende slide)

Check eerste 5 zinnen

Slide 34 - Slide

Oefening 1
1 Bij het voetballen |is| de ruit in de achterkamer| gebroken.|
2 In de vakantie ga ik elke dag zwemmen in het zwembad.
3 De kat vangt in de tuin een vogeltje.
4 In de kinderkamer ligt de baby te slapen.
5 De kinderen uit de derde klas moeten hard werken om goede cijfers te halen.
6 Gisteren in het park zag ik een grote hond met lange haren en een korte staart.
7 Het kleine huisje met bloemetjes op het balkon is van mijn oma.

1 Bij het voetballen |is| de ruit in de achterkamer| gebroken.|
 
2 In de vakantie ga ik  elke dag  zwemmen  in het zwembad.|
 
3 |De kat |vangt| in de tuin| een vogeltje.|
 
4| In de kinderkamer |ligt| de baby |te slapen.|

5 De kinderen uit de derde klas moeten hard werken
om goede cijfers te halen.

6 Gisteren in het park zag ik
een grote hond met lange haren en een korte staart.

7 Het kleine huisje met bloemetjes op het balkon is van mijn oma.

Stappenplan zinsdelen:

1. Onderstreep de pv
2. Alles voor de pv is één zinsdeel
3. Staan er andere werkwoorden in de zin? Plaats hier ook zinsdeelstreepjes tussen
4. Herschrijf de zinnen, start met het eerste woord na de PV. 

Slide 35 - Slide

Oefening 1
1 Bij het voetballen |is| de ruit in de achterkamer| gebroken.|
2 In de vakantie ga ik elke dag zwemmen in het zwembad.
3 De kat vangt in de tuin een vogeltje.
4 In de kinderkamer ligt de baby te slapen.
5 De kinderen uit de derde klas moeten hard werken om goede cijfers te halen.
6 Gisteren in het park zag ik een grote hond met lange haren en een korte staart.
7 Het kleine huisje met bloemetjes op het balkon is van mijn oma.

8 De agent gaf me met een lach op zijn gezicht een bekeuring.
 
9 Vanmorgen lag de krant van de buren bij ons in de brievenbus.
 
10 De visser vangt met zijn nieuwe hengel een grote snoek.
 
11 De zeilboot is gisteren op de Grevelingen omgeslagen.
12 De mountainbiker is met zijn gezicht in de modder gevallen.
13 Waarom ben jij gisteren om half drie niet op tijd op je afspraak gekomen?
14 Ik kom je bezoeken omdat je al een tijd op bed ligt.
15 Wil jij voortaan de badkamer opruimen als je gedoucht hebt? 

Slide 36 - Slide

Welke volgorde moet je aanhouden om zinnen in zinsdelen te verdelen?
Zoek de PV en onderstreep deze.
Bekijk de woorden achter de PV.
Ieder woord dat je voor de PV kan zetten en nog een zin vormt, is een zinsdeel.
3
2
1
Alles voor de PV is één zinsdeel

Slide 37 - Drag question

Nakijken

Slide 38 - Slide

Extra oefenen

Slide 39 - Slide

Welke volgorde moet je aanhouden om zinnen in zinsdelen te verdelen?
Zoek de PV en onderstreep deze.
Bekijk de woorden achter de PV.
Ieder woord dat je voor de PV kan zetten en nog een zin vormt, is een zinsdeel.
3
2
1
Alles voor de PV is één zinsdeel

Slide 40 - Drag question

Terugblik grammatica

Plaats de zinsdeel strepen op je werkblad

Oma en ik zijn gisteren naar de dierentuin
gegaan.
                                   
 Sanne en Maartje hebben
dat cadeau op maandag aan Greetje 
gegeven. 
timer
1:30
Stappenplan zinsdelen:

1. Onderstreep de pv
2. Alles voor de pv is één zinsdeel
3. Staan er andere werkwoorden in de zin? Plaats hier ook zinsdeelstreepjes tussen
4. Herschrijf de zinnen, start met het eerste woord na de PV. 
Bk1a
Bekijk de opmerking in je werkboek.

Zelfstandig werken:
Niels, Sandy, Lynn

Slide 41 - Slide

Verwerking grammatica 2.7
(online) methode

2.7 grammatica
opdracht 2 - 4- 5- 7- -8- 11

Klaar: 
Opdracht 10 , versterk jezelf en test jezelf
Oefenen met oefensites. 
Zinnen afmaken op je werkblad

Slide 42 - Slide