A3-Kapitel 4 Grammatik 1e, 3e en 4e naamval 2019_20 p4

De 1e, 3e en 4e naamval
Kapitel 4, §E Grammatik
1 / 12
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

De 1e, 3e en 4e naamval
Kapitel 4, §E Grammatik

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Welke stappen?
Stap 1: ga op zoek naar een voorzetsel
Meine Mutter macht sich Sorgen um meinen Großvater
um = voorzetsel 
Stap 2: ontleed de zin
Meine Mutter macht sich Sorgen um meinen Großvater
wie/wat + gezegde = onderwerp = 1e naamval

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

1. Wat is in de volgende zin een voorzetsel?

Der Junge hat die Blumen für seine Freundin gekauft.

Slide 3 - Open question

This item has no instructions

2. Welke naamval krijg je na het voorzetsel 'für'?

Der Junge hat die Blumen für seine Freundin gekauft.

Slide 4 - Open question

This item has no instructions

3. Als ik wil weten in welke naamval 'Der Junge' staat, wat moet ik dan doen?

Der Junge hat die Blumen für seine Freundin gekauft.

Slide 5 - Open question

This item has no instructions

4. Ich nehme e…….. Apfelstrudel (=mannelijk) mit Sahne
A
eine
B
ein
C
einen

Slide 6 - Quiz

geen voorzetsel hier, dus moet je ontleden;
wie/wat + gezegde = onderwerp = 1e naamval (= Ich)
wie/wat + gezegde +onderwerp = lijdend vw = 4e naamval (= einen Apfelstrudel)


5. Ich gehe ohne m...... Handy (=onzijdig) nicht auf die Straße.
A
meine
B
mein
C
meinen

Slide 7 - Quiz

ohne = voorzetsel met vaste 4e naamval
Handy = das
mein = bezittelijk voornaamwoord, dus gaat als de 'ein'-groep
> mein Handy
6. Peter spielt gegen ...... (ons)
A
unsere
B
wir
C
uns

Slide 8 - Quiz

unsere = bezittelijk voornaamwoord (unsere Mannschaft)
wir = wij = 1e naamval
uns = ons = 4e naamval  (gegen is hier het voorzetsel met een 4e naamval)
7. Durch ....... (jou) bin ich ruhiger geworden
A
dich
B
du
C
dein

Slide 9 - Quiz

unsere = bezittelijk voornaamwoord (unsere Mannschaft)
wir = wij = 1e naamval
uns = ons = 4e naamval  (gegen is hier het voorzetsel met een 4e naamval)
8. Ich weiß nicht wer das ist. Kennst du ...... (hem)?
A
er
B
ihn
C
ihm

Slide 10 - Quiz

Hier moet je ontleden, want er is geen voorzetsel.
wie/wat + kennen? > du kennst = onderwerp = 1e naamval
wie/wat + kennst + du? = lijdend voorwerp = 4e naamval
er > ihn
Welke stappen?
Stap 1: ga op zoek naar een voorzetsel
Meine Mutter macht sich Sorgen um meinen Großvater
um = voorzetsel 
Stap 2: ontleed de zin
Meine Mutter macht sich Sorgen um meinen Großvater
wie/wat + gezegde = onderwerp = 1e naamval

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Slide 12 - Slide

This item has no instructions