Begrijpend lezen les 4

Les 4
In de kar!
1 / 51
next
Slide 1: Slide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Les 4
In de kar!

Slide 1 - Slide

We leren de woorden.

Slide 2 - Slide

de winkel

Slide 3 - Slide

de kar

Slide 4 - Slide

de kaas

Slide 5 - Slide

de fles

Slide 6 - Slide

De fles valt kapot.

Slide 7 - Slide

We lezen het verhaal.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Kies het goede woord.

Slide 10 - Slide

de willen
de wikkel
de winkel
de kinkel

Slide 11 - Drag question

het kat
de kar
de kas
de rak

Slide 12 - Drag question

het kas
de baas
de kaart
de kaas

Slide 13 - Drag question

de flas
de fles
de flos
de flis

Slide 14 - Drag question

Kies ja of nee.

Slide 15 - Slide

Is dit de winkel?

A
ja
B
nee

Slide 16 - Quiz

Is dit de kaas?
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quiz

Is dit de kar?
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quiz

Is dit de fles?
A
ja
B
nee

Slide 19 - Quiz

Is de fles kapot?

A
ja
B
nee

Slide 20 - Quiz

Wat is dit?

Slide 21 - Slide

Dit is ........
A
de kar
B
de kam
C
de kat

Slide 22 - Quiz

Dit is .......
A
de kas
B
de kaas
C
de vaas

Slide 23 - Quiz

Dit is .......
A
de les
B
het vlees
C
de fles

Slide 24 - Quiz

Dit is .........
A
de enkel.
B
de winkel.
C
de winter.

Slide 25 - Quiz

We lezen het verhaal!

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Waar of niet waar?

Slide 28 - Slide


Han is op school.
A
waar
B
niet waar

Slide 29 - Quiz


Tim zit in de kar.
A
waar
B
niet waar

Slide 30 - Quiz


Tim is de zoon van Han.
A
waar
B
niet waar

Slide 31 - Quiz


Tim pakt de kaas.
A
waar
B
niet waar

Slide 32 - Quiz


De fles valt kapot.
A
waar
B
niet waar

Slide 33 - Quiz


Tim is boos.
A
waar
B
niet waar

Slide 34 - Quiz

Maak de zin af!

Slide 35 - Slide

Han is in ............. .
A
de winkel
B
de kamer

Slide 36 - Quiz

Zijn zoon zit in ........ .
A
de auto
B
de kar

Slide 37 - Quiz

Hij ............ Tim.
A
heet
B
zit

Slide 38 - Quiz

Tim is ............... .
A
5 jaar
B
2 jaar

Slide 39 - Quiz

Han legt ................... in de kar.
A
brood
B
kaas

Slide 40 - Quiz

De fles valt.
De fles is ............... .
A
kapot
B
lekker

Slide 41 - Quiz

Kies de goede zin!

Slide 42 - Slide

Welke zin is goed?
A
Zij koopt kaas in de winkel.
B
Zij slaapt in de winkel.

Slide 43 - Quiz

Welke zin is goed?
A
De roos is 2 jaar.
B
De zoon is 2 jaar.

Slide 44 - Quiz

Welke zin is goed?
A
De kar staat in de klas.
B
De kar staat in de winkel.

Slide 45 - Quiz

Welke zin is goed?
A
De fles valt.
B
De kar valt.

Slide 46 - Quiz

Welke zin is goed?
A
De fles is kapot.
B
De kar is kapot.

Slide 47 - Quiz

Welke zin is goed?
A
Hij is boos op de kar.
B
Hij is boos op zijn zoon.

Slide 48 - Quiz

eten
kaas
kar
kool
tas
vlees
vis

Slide 49 - Drag question

geen
 eten
kaas
kar
winkel
tas
fles
vis

Slide 50 - Drag question

Vertel samen het verhaal.

Slide 51 - Slide