This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Voorvoegsels
Slide 1 - Slide
Voorvoegsels
Voorvoegsel = iets dat voor een bestaand woord wordt geplakt.
Het geeft een nieuwe betekenis aan het woord
Voorbeelden zijn: non-, on-, mis-, wan-, her-, ex-, en inter-,
Slide 2 - Slide
Welke woorden in de volgende tekst hebben voorvoegsels? Wat een circusvoorstelling was dat! Alle acts waren mislukt. De goochelaar was een ex-clown en de acrobaat een herintredende groenteman.
Slide 3 - Open question
Wat betekenen de verschillende voorvoegsels eigenlijk?
Je krijgt 1 minuut om de betekenissen te leren. Daarna volgt een quiz.
non- = niet, zonder
on- = niet
mis- = verkeerd, fout
wan- = slecht, verkeerd
her- = weer, opnieuw
ex- = niet meer, vroeger
inter- = tussen (twee gebieden)
anti- = tegen
Slide 4 - Slide
Tussen
Zonder
Vroeger
Opnieuw
Niet
Verkeerd
Slecht
Tegen
Non
On
Mis
Ex
Wan
Her
Inter
Anti
Slide 5 - Drag question
Welk voorvoegsel betekent ongeveer hetzelfde als 'mis-'?
A
on-
B
ex-
C
wan-
D
non-
Slide 6 - Quiz
Welk voorvoegsel betekent ongeveer hetzelfde als 'non-'?
A
on-
B
wan-
C
ex-
D
inter-
Slide 7 - Quiz
Het vinden van de betekenis
Als je weet wat een voorvoegsel betekent, is het makkelijker om te bedenken wat het woord betekent.
Onbelangrijk: on = niet, onbelangrijk = niet belangrijk.
Slide 8 - Slide
Wat betekent heroveren?
A
Opnieuw beroven
B
Opnieuw veroveren
Slide 9 - Quiz
Wat betekent non-verbaal?
A
Niet verbaal
B
Met werkwoorden
Slide 10 - Quiz
Wat betekent internationaal?
A
Tussen rivieren
B
Tussen landen
C
Tussen regio's
D
Tussen werelden
Slide 11 - Quiz
Wat betekent miscommunicatie?
Slide 12 - Open question
Wat betekent wantoestand?
Slide 13 - Open question
Aan de slag
Maak H3 Woordenschat: opdr. 1 t/m 6 + een extra opdracht