A2 - SCHRIJVEN

• NT2
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 3

Dinsdag............ niet komen werken.

1. heb geen
2. ik kan
3. is niet
4. kan ik

Mijn neefje............ de hele dag tv gekeken.

1. hebt
2. heeft
3. hebben
4. heb

Eerst ......... je mail lezen.

1. je moet
2. moet je
3. je ga
4. gaat je

Hij heeft ........... ervaring.

1. fel
2. klein
3. niet
4. veel

Zondag ............ naar het zwembad.

1. ga ik
2. heb ik
3. ik wil
4. ik ga

Er..... een speeltuin voor de kinderen.

1. lekker
2. heeft
3. nog
4. is

De jongen............ in bed. Hij is erg moe.

1. zit
2. zitten
3. ligt
4. liggen

Dan moet ik alles........................

1. maak schoon
2. schoonmaak.
3. schoongemaakt.
4. schoonmaken.

Mijn buurt ......... lekker rustig.

1. is
2. vind
3. erg
4. heeft

Ik werk ................. buiten.

1. geen
2. heel
3. heb
4. graag

Ons balkon ...... een beetje klein.

1. niet
2. is
3. echt
4. erg

We praten ........... met mijn buren.

1. vaak
2. geen
3. vak
4. heen

Mijn school ......... groot.

1. heb
2. had
3. waren
4. was

Zaterdag..... ...... in Delft geweest.

1. ik ben
2. heb ik
3. ik heb
4. ben ik

Er...... geen winkel in de buurt.

1. zijn
2. is
3. heb
4. hebben

Zondag..... ...... een horloge gekocht.

1. heb ik
2. ik heb
3. ben ik
4. ik ben

Staat de wasmachine uit? Nee, het staat........

1. in
2. op
3. voor
4. aan

Jan woont in Delft. Maar waar wonen......... ouders?

1. hem
2. wij
3. zijn
4. ons

Mijn vader woont in Marokko. Ik bel...... elke week.

1. hun
2. haar
3. zijn
4. hem

Mijn vriendin is ....... bril kwijt !!

1. alles
2. hem
3. haar
4. zijn

Ze wachten op...... docent.

1. mij
2. hun
3. me
4. hem

Ik praat vaak ....... mijn buren.

1. met
2. tot
3. naar
4. in

........ je mij helpen met het huiswerk?

1. Kunnen
2. Kun
3. Kunt
4. Ken

......... we samen naar Spanje gaan?

1. Zal
2. Zult
3. Zullen
4. Zul

Ik vind mijn huis ....................