3 H/V chap 3 differentiëren

In deze les volg je jouw eigen (I)pad:
Groen voor basiskennis, blauw voor herhaling van de stof en paars voor extra uitdaging
1 / 26
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

In deze les volg je jouw eigen (I)pad:
Groen voor basiskennis, blauw voor herhaling van de stof en paars voor extra uitdaging

Slide 1 - Slide

Welke vocabulaire moeten we eigenlijk kunnen gebruiken?

  1. De phrases-clés F->Nl en Nl-> F ( let op schrijfvaardigheid)
  2. De vocabulaire lijsten achter het hoofdstuk in het werkschrift.
  3. Zelf zinnen maken, hierbij letten op het vervoegen v.d. werkwoorden het gebruik van het vraagwoord .
  4. Het omschrijven van toekomstplannen(beroep, taal), vakken/profiel.

Slide 2 - Slide

Welke grammatica moeten we eigenlijk kunnen toepassen?

  1. het werkwoord connaître (reconnaître)in de présent, passé composé, imparfait en futur simple;
  2. De futur proche en de futur simple van de regelmatige en onregelmatige werkwoorden;
  3. vragen stellen met of zonder vraagwoord;
  4. en het vraagwoord quel;
  5. maar ook de herhaling van de landennamen, talen en nationaliteit.

Slide 3 - Slide

Connaître - Présent
(ik ken)

Je connais
Tu connais
Il/Elle/On connaît

Nous connaissons
Vous connaissez
Ils/Elles connaissent
Connaître - Passé Composé
(ik heb gekend)

J' ai connu
Tu as connu
Il/Elle/On a connu

Nous avons connu
Vous avez connu
Ils/Elles ont connu

Slide 4 - Slide

Connaître - Imparfait
(ik kende)

Je connaissais
Tu connaissais
Il/Elle/On connaissait

Nous connaissions
Vous connaissiez
Ils/Elles connaissaient
Connaître - Futur Simple
(ik zal kennen)

Je connaîtrai
Tu connaîtras
Il/Elle/On connaîtra

Nous connaîtrons
Vous connaîtrez
Ils/Elles connaîtront

Slide 5 - Slide

le futur proche
sujet + 1 forme du verbe aller au présent + infinitif
Je vais gagner beaucoup d'argent.
Tu vas partager le gâteau?
Il/elle/on va choisir un film pour ce soir.
Nous allons réussir l'examen.
Vous allez prendre le train?
Ils/elles vont vouloir manger au restaurant.

Slide 6 - Slide

le futur simple (zullen+infinitief)
Je forme le futur avec :
le sujet + infinitif       +les terminaisons :   ai/as/a/ons/ez/ont (verbe avoir au présent)
            je  + parler           + ai ....................= je parlerai       (ik zal praten)
            tu + chanter       + as ...................=tu chanteras
il/elle/on +partir           + a   ....................=il/elle/on partira 
       nous + prendre-e + ons..................=nous prendrons
       vous + vendre  -e  +ez ....................=vous vendrez
ils/elles  + choisir          +ont .................=ils/elles choisiront (zij zullen kiezen)
Werkwoorden die op een e eindigen, vervalt de e (par exemple prendre)
Attention aux verbes irréguliers: avoir, être,vouloir, pouvoir, devoir, voir

Slide 7 - Slide


avoir = aur- 
être = ser-
faire = fer-
aller = ir-
devoir= devr-

vouloir = voudr-
pouvoir= pourr-
venir = viendr-
voir = verr-

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Slide 10 - Video

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Nous viendrons
A
Wij zullen willen
B
Wij zullen moeten
C
Wij zullen komen
D
Wij zullen zien

Slide 13 - Quiz

Nous voudrons
A
Wij zullen willen
B
Wij zullen moeten
C
Wij zullen komen
D
Wij zullen zien

Slide 14 - Quiz

Nous verrons
A
Wij zullen willen
B
Wij zullen moeten
C
Wij zullen komen
D
Wij zullen zien

Slide 15 - Quiz

Nous devrons
A
Wij zullen willen
B
Wij zullen moeten
C
Wij zullen komen
D
Wij zullen zien

Slide 16 - Quiz

Je pourrai
A
Ik zal hebben
B
Ik zal zijn
C
Ik zal gaan
D
Ik zal kunnen

Slide 17 - Quiz

J'aurai
A
Ik zal hebben
B
Ik zal zijn
C
Ik zal gaan
D
Ik zal kunnen

Slide 18 - Quiz

J'irai
A
Ik zal hebben
B
Ik zal zijn
C
Ik zal gaan
D
Ik zal kunnen

Slide 19 - Quiz

Je serai
A
Ik zal hebben
B
Ik zal zijn
C
Ik zal gaan
D
Ik zal kunnen

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Link

Slide 22 - Link

Slide 23 - Link

Slide 24 - Link

Slide 25 - Link

Zijn er nog vragen?

Slide 26 - Open question