Werkwoordspelling voltooid + onvoltooid deelwoord

Welkom!
1 / 49
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 49 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

Welkom!

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Werkwoordspelling
Deze periode werken we aan werkwoordspelling.

Je hebt geleerd:
  • de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd spellen
  • de persoonsvorm van zwakke en sterke werkwoorden in de verleden tijd spellen 

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Aan het einde van de les kun je:
  • voltooide en onvoltooide deelwoorden spellen.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Kijk naar de onderstaande zinnen
  • Ik heb brood gegeten.
  • Piet heeft de pop gemaakt.
  • Saskia heeft de fiets gemaakt.
  • Jan is naar Enschede gegaan.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Voltooid deelwoord
  • Als je wilt vertellen dat iets al gebeurd is, dan gebruik je een voltooid deelwoord in een zin.
    Voltooid betekent dat iets af is of al gebeurd is. 
  • Maakt deel uit van het gezegde (dan staat er een vorm bij van hebben, zijn of worden).
    Het heeft dus altijd een ander werkwoord nodig. 

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Voltooid deelwoord
Een voltooid deelwoord begint vaak met ge-
gelopen - gefietst - gemaakt
Een voltooid deelwoord kan ook met be- beginnen
betaald -  begroet - begraven
Een voltooid deelwoord kan ook met ver- beginnen
verrast - verteld - verhuisd

Zwakke werkwoorden: -t of -d ('t ex-Kofschip!)
Sterke werkwoorden: -t of -en

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Voltooid Deelwoord
Een voltooid deelwoord kan ook met ont- beginnen
ontdekt - ontwaakt - ontvoerd
Een voltooid deelwoord kan ook met her- beginnen
herdenkt - herplaatst - hersteld


Zwakke werkwoorden: -t of -d ('t ex-Kofschip!)
Sterke werkwoorden: -t of -en

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Voltooid deelwoord
Hoe maak ik een voltooid deelwoord?
  • Zwak werkwoord? Dan eindigt het vd vaak op -d of -t!
  • Gebruik de verlengproef om te horen of je een -t of een -d aan het eind moet schrijven. Je maakt het voltooid deelwoord met een t-klank langer met -e.
    -> gefietste, vertelde
  • Gebruik 't Kofschiptaxietje: haal -en van het hele werkwoord af en kijk naar de laatste letter:

      • Wél in 't ex-Kofschip? > +t
      • Níet in 't ex-Kofschip? > +d

      Slide 9 - Slide

      This item has no instructions

       Voltooid of onvoltooid deelwoord?
      • Een onvoltooid deelwoord is een woord dat aangeeft dat iemand iets doet, terwijl hij tegelijkertijd ook iets anders aan het doen is.  
      • Infinitief + d 
      -> lachend, juichend, springend, mopperend, huilend.
      • Is geen onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
      -> Ik wil juichend over de finishlijn gaan. 

      Slide 10 - Slide

      This item has no instructions

      Nu jij!
      • Het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden eindigt op … of …

      • Het voltooid deelwoord is onderdeel van het ..........................

      • Wat betekent onvoltooid?

      Slide 11 - Slide

      This item has no instructions

      Even oefenen
      Noteer de antwoorden in je schrift.
      Wat is de juiste vorm van het voltooid deelwoord?

      • Tijdens de demonstratie werd er een standbeeld in het water [gegooid / gegooit].
      • Hij heeft zich wel twee keer achter zijn oren [gekrabt / gekrabd] voordat hij ja zei.
      • Dit is de lekkerste vlaai die je ooit hebt [geproeft / geproefd]!

      Slide 12 - Slide

      This item has no instructions

      Aan de slag!
      Wat? Lees de theorie + maak opdracht 1 t/m 4 van §10 p. 258-259
      Hoe? Je mag kiezen, op je laptop of in je schrift
      Hulp? BBB
      Tijd? 20 minuten
      Uitkomst? Lastige opdrachten bespreken we straks.
      Klaar? Dan ga je zelfstandig nakijken. Wees kritisch, en check je fouten!
      Ook klaar? Lees de theorie over deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord en maak opdracht 6 en 7. 

      Slide 13 - Slide

      This item has no instructions

      Aan de slag!
      Wat? Lees de theorie + maak opdracht 1, 2 en 5 van §10 p. 258-259
      Hoe? Antwoorden noteer je in je schrift
      Hulp? BBB
      Tijd? 15 minuten
      Uitkomst? Lastige opdrachten bespreken we straks
      Klaar? Dan ga je zelfstandig nakijken. Wees kritisch, en check je fouten!
      Ook klaar? Ga verder met §11, lees de theorie en maak opdracht 1 tot en met 5. 
      (Ja, dit is volgende week huiswerk)

      Slide 14 - Slide

      This item has no instructions

      Check jezelf!
      Je kunt nu: voltooide en onvoltooide deelwoorden spellen.

      Noteer op de post-it:
      1. Het onvoltooid deelwoord van het werkwoord: blozen.
      2. Vul de zin aan:
        Het voltooid deelwoord van sterke werkwoorden eindigt meestal op […].
      3. Wat vond je vandaag lastig? En wat juist makkelijk? 





      Slide 15 - Slide

      This item has no instructions

      Werkwoordsvormen

      - Infinitief (inf) --> zitten
      - Persoonsvorm tegenwoordige tijd (PVTT) --> ik zit, hij zit, wij zitten
      - Persoonsvorm verleden tijd (PVVT) --> zat, zaten
      - Voltooid deelwoord (VD) --> gezeten
      - Onvoltooid deelwoord (OD) --> zittend
      - Bijvoeglijk naamwoord (BN) --> zittende jongen
      LET OP: leer ook de afkortingen!

      Slide 16 - Slide

      This item has no instructions

      Werkwoordspelling voltooid + onvoltooid deelwoord

      Slide 17 - Slide

      This item has no instructions

      Welkom!

      Slide 18 - Slide

      This item has no instructions

      Slide 19 - Link

      This item has no instructions

      Slide 20 - Slide

      This item has no instructions

      Werkwoordspelling
      Deze periode werken we aan werkwoordspelling.

      Je hebt geleerd:
      • de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd spellen
      • de persoonsvorm van zwakke en sterke werkwoorden in de verleden tijd spellen 
      • voltooide en onvoltooide deelwoorden spellen.

      Slide 21 - Slide

      This item has no instructions

      Vandaag
      Aan het einde van deze les kun je:
      werkwoordsvormen en werkwoordstijden herkennen en gebruiken.

      Planning:
      -   Herhaling voltooid en onvoltooid deelwoorden
      -   Uitleg werkwoordsvormen + opdrachten maken

      Slide 22 - Slide

      This item has no instructions

      Voltooid en onvoltooid deelwoord
      Voltooid deelwoord
      • Geeft vaak aan dat de handeling is afgelopen (voltooid).
      • Maakt deel uit van het werkwoordelijk  gezegde.
      • Komt voor met een vorm van hebben, zijn of worden.
      • begint vaak met ge / be / ver en staat aan het einde van de zin.
      • eindigt op een -t / -d  / -en

      Slide 23 - Slide

      This item has no instructions

      Ik heb gefietst.
      Ik heb gisteravond samen met mijn vriendin gefietst.

      Ik heb het bedacht.
      Ik heb vorige week een goede oplosing bedacht.

      Ik heb gezwommen.
      Ik heb voor fight voor cancer gezwommen.

      Slide 24 - Slide

      This item has no instructions

      Voltooid en onvoltooid deelwoord
      Hoe maak ik een voltooid deelwoord?
      • Sterk werkwoord? Dan eindigt het vd vaak op -en!

      • Zwemmen - Ik zwom - Ik heb gezwommen
      • Schrijven - Ik schreef - Ik heb geschreven
      • Zitten - Ik zat - Ik heb gezeten

        Slide 25 - Slide

        This item has no instructions

        Voltooid en onvoltooid deelwoord
        Onvoltooid deelwoord
        • Geeft aan dat de handeling nog bezig is (onvoltooid).
        • Hoort niet bij het werkwoordelijk gezegde
        • Infinitief + d

          Lachend   dansend  springend   zingend  lopend vragend slapend   mopperend    huilend  etc. 

            Slide 26 - Slide

            This item has no instructions

            Even checken..
            Wat is het voltooid deelwoord van werken?
            ..................
            Wat is het onvoltooid deelwoord van zitten?
            ..................
            Wat is het voltooid deelwoord van zwemmen?
            ..................

            Slide 27 - Slide

            This item has no instructions

            Werkwoordsvormen
            Je hebt geleerd dat een werkwoord verschillende vormen kan hebben en hoe je die verschillende werkwoordsvormen moet spellen. 
            Een overzicht:

            • infinitief (inf): fietsen
            • persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt): fiets/fietst (ev), fietsen (mv)
            • persoonsvorm verleden tijd (pvvt): fietste (ev), fietsten (mv)
            • voltooid deelwoord (vd): gefietst
            • onvoltooid deelwoord (od): fietsend






            Slide 28 - Slide

            This item has no instructions

            Werkwoordstijden

            • onvoltooid tegenwoordige tijd (ott): Ella winkelt elke dag.
            • onvoltooid verleden tijd (ovt): Ella winkelde zaterdag.
            • voltooid tegenwoordige tijd (vtt): Ella is zaterdag gaan winkelen.
            • voltooid verleden tijd (vvt): Ella was zaterdag gaan winkelen.

            In de voltooide tijd is de persoonsvorm een vorm van het werkwoord hebben of zijn. Verderop in de zin staat dan vaak (maar niet altijd) een voltooid deelwoord.




            Slide 29 - Slide

            This item has no instructions

            Aan de slag!
            Wat? Lees de theorie + maak opdracht 2, 3, 4 en 6 van §11 p. 260-261
            Hoe? Je mag kiezen, op je laptop of in je schrift
            Hulp? BBB
            Tijd? 20 minuten
            Uitkomst? Lastige opdrachten bespreken we straks.
            Klaar? Dan ga je zelfstandig nakijken. Wees kritisch, en check je fouten!
            Ook klaar? Bestudeer het werkwoordschema op p. 290 en oefen hiermee.
            Ik zorg voor een oefentoets. 

            Slide 30 - Slide

            hv1
            Aan de slag!
            Wat? Lees de theorie + maak opdracht 3, 4 en 5 van §11 p. 260-261
            Hoe? Antwoorden noteer je in je schrift
            Hulp? BBB
            Tijd? 15 minuten
            Uitkomst? Lastige opdrachten bespreken we straks
            Klaar? Dan ga je zelfstandig nakijken. Wees kritisch, en check je fouten!
            Ook klaar? Bestudeer het werkwoordschema op p. 290 en oefen hiermee.
            Ik zorg voor een oefentoets. 

            Slide 31 - Slide

            v1
            Welkom!

            Slide 32 - Slide

            This item has no instructions

            Slide 33 - Link

            This item has no instructions

            Slide 34 - Slide

            This item has no instructions

            Weet je 't nog..
            Deze periode zijn we bezig met werkwoordspelling.

            Week 1: je leerde de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd spellen én leerde de persoonsvorm van zwakke werkwoorden in de verleden tijd spellen.
            Week 2: je leerde de persoonsvorm in de verleden tijd van sterke werkwoorden spellen.
            Week 3: je leerde voltooide en onvoltooide deelwoorden spellen en je leerde werkwoordsvormen en werkwoordstijden

            Slide 35 - Slide

            This item has no instructions

            Even checken
            Je weet:
            • hoe je werkwoorden in de tegenwoordige tijd spelt
            • wat 't sexy fokschaap is en hoe je het gebruikt
            • wat sterke en zwakke werkwoorden zijn
            • wat een voltooid deelwoord is
            • wat een onvoltooid deelwoord is

            Slide 36 - Slide

            This item has no instructions

            Persoonsvorm
            De persoonsvorm kun je op drie manieren vinden in een zin:

            1. De zin vragend maken
             
            2. De tijd in de zin veranderen

            3. Het aantal in de zin veranderen

            Ik loop naar school. 

            Loop ik naar school?

            Ik liep naar school.

            Wij liepen naar school. 




            Slide 37 - Slide

            This item has no instructions

            PVTT
            ik : ik-vorm                                   zwem                    word
            jij : ik-vorm + t                              zwemt                   wordt
            hij/zij/het: ik-vorm + t                 zwemt                   word
            wij: infinitief                                 zwemmen             worden
            jullie: infinitief                              zwemmen             worden
            zij: infinitief                                  zwemmen              worden

            Slide 38 - Slide

            This item has no instructions

            Voorbeeld:
            De jongen loopt naar school.
            Vandaag gebeurt er iets leuks.
            Anna heeft prachtige ogen.
            Mijn oma wordt morgen 80 jaar.

            Het zijn allemaal werkwoorden in de tegenwoordige tijd. 

            Slide 39 - Slide

            This item has no instructions

            Slide 40 - Video

            This item has no instructions

            PVVT (zwakke werkwoorden)
            De persoonsvorm in de verleden tijd van zwakke werkwoorden schrijf je zo:
            ik-vorm tt + de of te, stuiterde, fietste -> enkelvoud
            ik-vorm tt + den of ten, stuiterden, fietsten -> meervoud

            Om te bepalen of je de(n) of te(n) achter de ik-vorm schrijft gebruik je 
            't sexy-fokschaap. Dus alleen in de verleden tijd én bij zwakke werkwoorden!

            ik rust - rust - ik rustte                                wij rusten - rust - wij rustten

            Slide 41 - Slide

            This item has no instructions

            pvvt - sterke werkwoorden 
            Sterke werkwoorden:
            Die veranderen van klank en je schrijft ze zoals je ze hoort.

            Voorbeeld:
            Ik zwom in de zee.
            Zij sloten de deur. 

            Slide 42 - Slide

            This item has no instructions

            Slide 43 - Video

            This item has no instructions

            Voltooid en onvoltooid deelwoord
            • Het voltooid deelwoord geeft aan dat een handeling is afgerond (= voltooid).
              Hij heeft een frikandel gegeten.

            • Het onvoltooid deelwoord geeft aan dat een handeling aan de gang is
              (= onvoltooid). 
              Fluitend gaat hij door het leven.


            Slide 44 - Slide

            This item has no instructions

            • Het voltooid deelwoord van sterke werkwoorden eindigt meestal op en.
              Bij de inbraak op school werden laptops gestolen.

            • Het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden eindigt op d of t.
              De juiste letter bepaal je net als bij de verleden tijd met ’t sexy fokschaap.
              Kijk naar de letter die in de infinitief voor de uitgang -en staat:
              Jet heeft de belangrijkste zinnen onderstreept.



            Slide 45 - Slide

            This item has no instructions

            Werkwoordsvormen
            • Infinitief (inf) -> zitten
            • Persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt)
              -> ik zit, hij zit, wij zitten
            • Persoonsvorm verleden tijd (pvvt) -> zat, zaten
            • Voltooid deelwoord (vd) -> gezeten
            • Onvoltooid deelwoord (od) -> zittend

            Slide 46 - Slide

            This item has no instructions

            Werkwoordstijden

            • Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott): Iris loopt naar school.
            • Onvoltooid verleden tijd (ovt): Iris liep naar school.
            • Voltooid tegenwoordige tijd (vtt): Iris is naar school gelopen.
            • Voltooid verleden tijd (vvt): Iris was naar school gelopen.


            Slide 47 - Slide

            This item has no instructions

            Even checken..
            In welke tijd zijn deze zinnen geschreven?

            • Ahmed woonde tot zijn twaalfde jaar in Marokko.
            • Ik ben nog nooit zo gelukkig geweest!
            • De dief was al gevlucht toen de politie arriveerde.

            Slide 48 - Slide

            ovt
            vtt
            vvt


            Aan de slag!
            Wat? Je maakt de mixopdrachten (cursus 7 spelling)
            Hoe? Op de laptop
            Hulp? Schema werkwoordspelling op p. 290
            Tijd? 30 minuten
            Uitkomst? Je kunt straks vragen stellen over de opdrachten.
            Klaar? Leer de theorie voor de toets. 

            Slide 49 - Slide

            This item has no instructions