voorbereiding toets v.t. en voltooid deelwoord

voorbereiding toets v.t. en voltooid deelwoord
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

voorbereiding toets v.t. en voltooid deelwoord

Slide 1 - Slide

Sterk werkwoord
Zwak werkwoord
Zingen
Klappen
Lopen
Reizen
Fietsen
Kijken
Lezen
Spelen

Slide 2 - Drag question

Sterk werkwoord
Zwak werkwoord
Verandert van klank
verandert niet van klank

Slide 3 - Drag question

sterke werkwoorden
zwakke werkwoorden
ontbijten
fietsen
zwemmen
schrikken

Slide 4 - Drag question

Schrijven
    Gaan
  Maken
  Slapen
 Worden
 Fietsen
    Doen
   Lopen
Sterke werkwoorden
Zwakke werkwoorden

Slide 5 - Drag question

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Persoonsvorm verleden tijd zwak
Persoonsvorm verleden tijd sterk
Maarten van der Weijden zwom met moeite de Elfstedentocht.
Vannacht pleegde een tiener een overval op de Spar.
Ik moet moeite doen om op te letten.

Slide 6 - Drag question

Voltooid deelwoord
geen voltooid deelwoord
gelopen
geslapen
slapen
gedaan
doen
schrijven

Slide 7 - Drag question

Persoonsvorm
Tegenwoordige tijd
Persoonsvorm 
Verleden tijd
stam
hele werkwoord
stam + t
stam + te
stam + ten
stam + den
stam + de

Slide 8 - Drag question

Sleep de omschrijving naar het juiste begrip.
Persoonsvorm
Voltooid deelwoord
Infinitief (hele werkwoord)
Onvoltooid deelwoord
Volt. dw. als bijvoeglijk naamwoord
Gebruik je altijd na 'te'.
Kan in de verleden en tegenwoordige tijd staan.
Hele werkwoord + d
Zo kort mogelijk
Begint vaak met -ge, -be, -ver, -ont.

Slide 9 - Drag question

voltooid deelwoord
infinitief (hele werkwoord)
persoonsvorm verleden tijd
persoonsvorm tegenwoordige tijd
zong
gezongen
zingt
zingen

Slide 10 - Drag question

Werkwoordspelling moeilijk? Ben je mal! Je volgt gewoon het stroomschema. Je begint altijd met het beoordelen of het werkwoord een [                              ] is. Daarna kijk je naar de [                            ] van de zin. 
De [                          ] van het werkwoord vind je door -en weg te halen. 
Je gebruikt de regel van [                              ] alleen in de
[                        ] tijd. Eindigt de stam op een van die medeklinkers? Dan voeg je [                        ] toe. 
Bij het [                                       ] werkwoord schrijf je het woord zo [                             ] mogelijk, maar alleen als de uitspraak het toelaat.
De infinitief is een onafhankelijk werkwoord. De vorm is niet afhankelijk van hoeveelheid of tijd. Dit is altijd het [                                  ].
persoonsvorm
tijd
stam
't x-kofschip
tegenwoordige
verleden
+te
+de
bijvoeglijk gebruikte
kort
lang
hele werkwoord

Slide 11 - Drag question

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Persoonsvorm verleden tijd
Voltooid deelwoord
Infinitief

deletete


gebeurd

gebeurt

appen

shinet

verwaarloosd

waren

leerden

herhaald

herhaalt

verkennen

Slide 12 - Drag question

voltooid deelwoord
onvoltooid deelwoord
persoonsvorm verleden tijd
persoonsvorm tegenwoordige tijd
zong
gezongen
zingend
zingt

Slide 13 - Drag question

voltooid deelwoord
onvoltooid deelwoord
persoonsvorm verleden tijd
persoonsvorm tegenwoordige tijd
zong
gezongen
zingend
zingt

Slide 14 - Drag question

poetsen
luisteren
Voltooid deelwoord met t

Voltooid deelwoord met d
groeten
rennen
horen
vragen
wandelen
maken
fietsen
pakken
tekenen
leren

Slide 15 - Drag question

Wat is de juiste persoonsvorm verleden tijd?
Ik ______________ (pakken)
A
pakde
B
pakte

Slide 16 - Quiz

Wat is de juiste persoonsvorm verleden tijd?
Zij ______________ (rusten)
A
ruste
B
rustte

Slide 17 - Quiz

Persoonsvorm verleden tijd
A
Vorig jaar VERHUISDEN we naar de Reeshof.
B
Vorig jaar VERHUISTEN we naar de Reeshof.

Slide 18 - Quiz

Persoonsvorm verleden tijd:
Ik ......(schrijven) de brief.
A
schreef
B
schreven
C
schrijfde
D
schreeft

Slide 19 - Quiz

Wat is de juiste persoonsvorm verleden tijd?
Ik ______________ (bestellen)
A
bestelde
B
besteldde

Slide 20 - Quiz

Wat is de juiste persoonsvorm verleden tijd?
Hij ______________ (luisteren)
A
luisterde
B
luisterdde

Slide 21 - Quiz

Wat is de persoonsvorm verleden tijd van 'triggeren'?
A
triggerte
B
getriggert
C
triggerde
D
triggert

Slide 22 - Quiz

De persoonsvorm verleden tijd (enkelvoud) van leven is:

A
leefte
B
leefde
C
leeften
D
leefden

Slide 23 - Quiz

Sterk werkwoord
Zwak werkwoord
Lopen

Bieden
Fietsen
Koken
Maken
Bedriegen
Bederven
Barsten

Slide 24 - Drag question

Persoonsvorm
Voltooid deelwoord
Hele werkwoord
Daar
zijn
veel
goudstaven
Opgestapeld

Slide 25 - Drag question

Persoonsvorm
Voltooid deelwoord
Hele werkwoord
Hij
is
flink
gegroeid.

Slide 26 - Drag question

Sterke werkwoorden
Zwakke werkwoorden
Lopen
Eten
Gamen
Kijken
Voetballen
Bakken

Slide 27 - Drag question

Persoonsvorm verleden tijd:
Hij ......(pakken) het boek.
A
pak
B
pakte
C
pakten

Slide 28 - Quiz