1.4_Wat is produceren?

H1: Geld moet rollen

1 / 44
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

H1: Geld moet rollen

Slide 1 - Slide

H 1.4: Wat is produceren?


Programma:
  • terugblik par. 1.3 + bespreken huiswerk
  • Lesdoelen par. 1.4
  • Uitleg en instructie
  • Filmpje
  • Maken en bespreken opdrachten
  • Huiswerk volgende les
  • Reflectie

Slide 2 - Slide

Van je kleedgeld (€ 150,-) geef je € 39,- uit aan kleding. Hoeveel procent van je kleedgeld is dit?

Slide 3 - Open question

Als je loon in procenten meer stijgt dan de prijzen, neemt je koopkracht toe.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quiz

Vorig jaar kreeg je € 5,- zakgeld, dit jaar krijg je € 6,30. Met hoeveel procent is je zakgeld gestegen?

Slide 5 - Open question

Wat voor soort ruil zie je hiernaast?
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil
C
Girale ruil
D
Chartale ruil

Slide 6 - Quiz

Hoe noemen we het als je iets koopt met cash geld?
A
Directe ruil, giraal geld.
B
indirecte ruil, giraal geld.
C
Directe ruil, chartaal geld.
D
Indirecte ruil, chartaal geld.

Slide 7 - Quiz

Door de inflatie kan ik...
A
meer besteden
B
minder besteden

Slide 8 - Quiz

Welk middel past niet bij
de 3 functies van geld?
A
Rekenmiddel
B
Betaalmiddel
C
Ruilmiddel
D
Spaarmiddel

Slide 9 - Quiz

Door inflatie stijgt de koopkracht van geld
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quiz

Welke formule gebruik je om een klein bedrag van je uitgave in een percentage van je totale uitgaven uit te rekenen?
A
wat/waarvan ×100%
B
(nieuw-oud)/oud x 100%

Slide 11 - Quiz

Welke formule gebruik je om een verandering van de omzet in procenten uit te rekenen?
A
wat/waarvan ×100%
B
(nieuw-oud)/oud x 100%

Slide 12 - Quiz

De dieselprijs per liter is in een week tijd gestegen van € 1,32 naar € 1,40.
Hoeveel is de dieselprijs gestegen in procenten?
A
5,3%
B
7,8%
C
6,1%
D
8,4%

Slide 13 - Quiz

In 2015 waren er 12 apen in de dierentuin. In 2014 waren het er 8. Wat is de groei in procenten?
A
25%
B
50%
C
75%
D
2,5 bananen

Slide 14 - Quiz

H 1.4: Lesdoelen
Aan het einde van dit paragraaf:
  • Na vandaag kun je uitleggen waarom er bij produceren waarde wordt toegevoegd.
  • Je kunt uitleggen hoe bedrijven winst willen maken.
  • Je kunt de omzet, kosten en winst berekenen.
  • Je weet wat mvo is en je kunt voorbeelden geven.

Slide 15 - Slide

Uitleg en instructie...

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Toegevoegde waarde:
In de winkel betaal je € 1, 49

Wat/ wie moet hier allemaal van betaald 
worden? En geef de verschillende 
stappen in de bedrijfskolom.
Overleg met je buurman/vrouw. 
Je krijgt hier 2 minuten voor.
timer
2:00

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Afzet

Afzet = het aantal producten wat een bedrijf verkoopt



Slide 25 - Slide

Omzet
Omzet = Afzet x Verkoopprijs (zonder btw)

Omzet = het totale bedrag van de verkochte producten


Slide 26 - Slide

Berekening
Omzet = Afzet x verkoopprijs (zonder btw)

Verkoopprijs= verkoopwaarde= opbrengsten van de verkopen

Vb: in eenjaar worden 470 truien verkocht voor €45 per stuk.
Afzet=> 470
Omzet=> 470 x €45= € 21.150 -> Is dit juist?

Slide 27 - Slide

Brutowinst berekenen: 
brutowinst = omzet - inkoopwaarde

Slide 28 - Slide

Bedrijfskosten en nettowinst
Brutowinst is niet de uiteindelijke winst. Er gaan eerst nog bedrijfskosten vanaf, dan krijg je de nettowinst.

Voorbeelden van bedrijfskosten: huur, loon, energie

Brutowinst - bedrijfskosten = nettowinst -> (of netto verlies)

Slide 29 - Slide

Dit weten we nu:
  • Omzet ( Aantal verkochte producten x Verkoopprijs)
  • Inkoopwaarde ( Aantal verkochte producten x Inkoopprijs )
  • Brutowinst ( Omzet - Inkoopwaarde )
  • Brutowinst - bedrijfskosten = nettowinst -> (of netto verlies)
  • Bedrijfskosten (Loonkosten, onderhoudskosten, schoonmaakkosten, energiekosten, etc, ... )

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Video

Zijn er vragen???

Slide 32 - Slide

Maken opdrachten 
Je hebt 15 minuten de tijd voor het maken van 
opdrachten  39, 40, 41, 42
van paragraaf 1.4

Klaar? 
Ga verder met de opdrachten: 
42, 44, 45, 46, 47

timer
15:00

Slide 33 - Slide

Bespreken opdrachten 39, 40, 41, 42

Slide 34 - Slide

Huiswerk volgende les
Maken opdrachten par 1.4
41, 42, 44, 45, 46, 47

Slide 35 - Slide

Heb je vragen over het huiswerk, mail mij dan!

Slide 36 - Slide

Reflectie: Zijn de lesdoelen behaald?
  • Na vandaag kun je uitleggen waarom er bij produceren waarde wordt toegevoegd.
  • Je kunt uitleggen hoe bedrijven winst willen maken.
  • Je kunt de omzet, kosten en winst berekenen.
  • Je weet wat mvo is en je kunt voorbeelden geven.

Probeer de volgende vragen te beantwoorden zonder het boek te gebruiken.

Slide 37 - Slide

Hoe noem je het aantal verkochte producten?
A
Omzet
B
Afzet
C
Brutowinst
D
Nettowinst

Slide 38 - Quiz

Het totale bedrag van de verkochte producten noem je
A
Omzet
B
Afzet
C
Brutowinst
D
Nettowinst

Slide 39 - Quiz

Een zak chips kost € 1,20. Aan het begin van de dag liggen er 23 zakken in het schap. Aan het einde van de dag liggen er nog 11 zakken. Wat is de afzet geweest voor deze zak chips?
A
11
B
12
C
22
D
23

Slide 40 - Quiz

Een zak chips kost € 1,20. Aan het begin van de dag liggen er 23 zakken in het schap. Aan het einde van de dag liggen er nog 11 zakken. Wat is de omzet geweest voor deze zak chips?
A
€ 13,20
B
€ 27,60
C
€ 13,20
D
€ 14,40

Slide 41 - Quiz

Hoe bereken je de brutowinst?
A
nettowinst - bedrijfskosten
B
omzet - bedrijfskosten
C
nettowinst - inkoopwaarde
D
omzet - inkoopwaarde

Slide 42 - Quiz

Hoe bereken je de nettowinst?
A
brutowinst - bedrijfskosten
B
omzet - bedrijfskosten
C
bedrijfskosten - brutowinst
D
brutowinst - inkoopwaarde

Slide 43 - Quiz

Een bedrijf heeft een omzet van €350.000. Daarvan blijft 12% nettowinst over, hoeveel is de nettowinst
A
€30.000
B
€4.200
C
€42.000
D
€3.000

Slide 44 - Quiz