Begrijpend lezen 2

Begrijpend lezen 2
1 / 25
next
Slide 1: Slide
Begrijpend lezenBasisschoolGroep 4

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Begrijpend lezen 2

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Waarom heeft Pip kriebels in haar buik?
A
Ze is verliefd.
B
Ze is ziek.
C
Ze is zenuwachtig.
D
Ze is moe.

Slide 3 - Quiz

Slide 4 - Slide

Lees de zin met de driehoek.
Tegen wie zegt de juf dit?
A
tegen moeder
B
tegen Jet
C
tegen Pip
D
tegen een klasgenoot

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Slide

Lees de zin met de vierkant.
Wie zegt dit tegen Pip?
A
Juf Jet
B
een klasgenoot
C
een broertje van Pip
D
haar moeder

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Slide

Lees de zin met het rondje.
Wie worden bedoeld met de klas?
A
Pip en haar moeder
B
de kinderen
C
juf Jet en haar moeder
D
juf Jet en Pip

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Slide

Lees de zin met de ster.
Wie zegt dut tegen wie?
A
juf Jet tegen Pip
B
Pip tegen haar moeder
C
Pip tegen juf Jet
D
juf Jet tegen Pips moeder

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Slide

Wie vinden veel mensen heel leuk?
A
Tovenaars
B
Heksen
C
Goochelaars
D
Grappenmakers

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Slide

Lees de zin met de driehoek.
Wat betekent iemand in de maling nemen?
A
Iemand voor de gek houden.
B
Iemand laten zien hoe iets werkt.
C
Iets beloven en niet doen.
D
Heel eerlijk.

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Slide

Lees het stukje met de haak.
Waar traden goochelaars vroeger op?
A
in de woonkamer
B
op kermissen
C
op feesten en partijen
D
op een groot plein in de stad.

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Slide

Lees de zin met het vierkant.
Wat betekent razendsnel zijn?
A
Dat je heel erg snel bent.
B
Dat je heel hoog kunt vliegen.
C
Dat je heel snel boos wordt.
D
Dat je jezelf geweldig vindt.

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide

Wat heeft een goochelaar gedaan, voordat hij optreedt?
A
heel veel geleerd
B
heel weinig geoefend
C
heel veel geslapen
D
heel veel geoefend

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Slide

Lees de zin met het rondje.
Waar kan de goochelaar bijvoorbeeld dieren verstoppen?
A
In zijn koffer
B
In zijn vingers
C
In zijn hoge hoed
D
In zijn mantel

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Slide

Wat is het publiek?
A
Een groep mensen die naar de goochelaar kijkt.
B
Een groep dieren die naar de goochelaar kijkt.
C
Iemand die de goochelaar helpt.
D
Een groep kinderen in de klas.

Slide 25 - Quiz