Klas 2 Lezen 2.2 les 2-3

Nederlands
KLas 2
Lezen 2.2
Les 2-3
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Nederlands
KLas 2
Lezen 2.2
Les 2-3

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Programma 
  • Lezen
  • Werkwijzer
  • Terugblik 
  • Theorie: Signaalwoorden (tegenstelling) en Verwijswoorden 
  • Aan de slag
  • Afsluiter

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Lezen
timer
15:00

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Uitleg werkwijzer
Vanaf vandaag starten jullie met het werken vanuit de werkwijzer. Dit is een overzicht waarin je kunt zien wat er per les behandeld wordt en wat  je iedere week op een bepaalde dag af moet hebben aan opdrachten uit het boek. Zo kan iedereen op zijn/haar tempo aan de slag met de opdrachten. De werkwijzer staat voor je klaar in Teams bij opdrachten en/of via Magister via de mail.

Slide 4 - Slide

Zie worddocument Werkwijzer kun je vinden in 
Terugblik
Wat is de functie van de inleiding?

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelen
  1. Jullie herkennen signaalwoorden met een tegenstellend verband.
  2. Jullie weten wat verwijswoorden zijn en herkennen de verwijswoorden in een tekst.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Tegenstellend verband

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Signaalwoord van tegenstelling
Bij signaalwoorden van tegenstelling wordt er iets gezegd en daarna wordt het tegenovergestelde van datgene gezegd. Een ander woord voor tegenovergestelde is omgekeerde. Het tegenovergestelde van blij is bijvoorbeeld boos en het tegenovergestelde van rechts is links.

 
Signaalwoorden van tegenstelling zijn bijvoorbeeld:
  maar, echter, toch, hoewel, daarentegen, tenzij etc.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Twee voorbeelden
Mijn vader houdt niet van winkelen, maar mijn moeder vindt het heel erg leuk.
In dit voorbeeld weet je dankzij het signaalwoord maar dat er een tegenstelling in deze zin staat. Het leuk vinden van winkelen is het tegenovergestelde van het niet leuk vinden van winkelen. De tegenstelling wordt binnen één zin genoemd.

Mijn oom is heel erg avontuurlijk. Mijn tante daarentegen is helemaal niet avontuurlijk en wil niet graag nieuwe dingen beleven.
In dit voorbeeld weet je dankzij het signaalwoord daarentegen dat er een tegenstelling in deze zinnen staat. Avontuurlijk zijn is het tegenovergestelde van niet avontuurlijk zijn. De tegenstelling wordt binnen meerdere zinnen genoemd.

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Verwijswoorden

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag!

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

timer
25:00

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Wat hebben we vandaag gedaan?
  • -Gelezen
  • -Werkwijzer doorgenomen
  • -Uit hoofdstuk 2.2 Signaalwoorden (tegenstelling) en verwijswoorden 
  • -Opdrachten gemaakt

Dus zijn de lesdoelen van vandaag bereikt?
  1. Jullie herkennen signaalwoorden met een tegenstellend verband.
  2. Jullie weten wat verwijswoorden zijn en herkennen de verwijswoorden in een tekst.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions