4.1 Feit, mening en argument en 4.2 argument beoordelen

Lezen hoofdstuk 4
Teksten met meningen leze:

4.1 Feit, mening en argument
4.2 Argumenten beoordelen


1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Lezen hoofdstuk 4
Teksten met meningen leze:

4.1 Feit, mening en argument
4.2 Argumenten beoordelen


Slide 1 - Slide

Lesdoelen van vandaag
Aan het eind van deze les : 

  • Ken je de begrippen : feit , mening en argument
  • Kun je deze begrippen benoemen in een tekst
  • Kun je zelf in tekst feiten, meningen en argumenten gebruiken
  • Kun je de kwaliteit van argumenten beoordelen


Slide 2 - Slide

Welke van de onderstaande beweringen is een feit?
A
Bij 5 zomerse dagen (boven 25 gr), waarvan 3 aaneengesloten dagen van 30gr. of meer, spreken we van een hittegolf.
B
Groningen is natuurlijk een mooiere stad dan Leeuwarden.
C
Iemand die dagelijks een biertje drinkt, noemen we een alcoholist.
D
De toets Nederlands was echt heel moeilijk, bijna iedereen had een onvoldoende.

Slide 3 - Quiz

Feiten
Feiten zijn : 

  • Echt gebeurt
  • Waarneembaar
  • Te controleren
  • De waarheid 
  • Betrouwbaar

Slide 4 - Slide

Feiten

Slide 5 - Slide

De zin : "Italië is een mooi land"
is een:
A
Argument
B
Feit
C
Mening

Slide 6 - Quiz

Een mening 
  • Persoonlijke opvatting/idee
  • Uitgesproken gedachte

  •  Begint vaak met : Ik vind.......
  • Je kunt het hiermee EENS zijn. 
  • Je kunt het hiermee ONEENS zijn.

Slide 7 - Slide

Wat weet je van Black Friday?

Slide 8 - Slide

‘Achteraf betalen bij online winkelen moet stoppen en verboden worden’.
A
B

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Link

Wat is Klarna?

Slide 11 - Open question

Wat is het voordeel van achteraf betalen?

Slide 12 - Open question

Argumenten
  • Omschrijving  WAAROM je het ergens mee eens bent.
  • Omschrijving WAAROM je het ergens mee oneens bent.

Slide 13 - Slide

Geef een argument voor je mening?

Slide 14 - Open question

Argumenten
  • Een argument kun je bijvoorbeeld beginnen met : "omdat" of "want" 
  1. Ik ben het met deze stelling eens, omdat mensen beschermd moeten worden voor hoge kosten.
  2. Ik ben het er niet mee eens, want mensen moeten dit zelf kunnen beslissen.

Slide 15 - Slide

Argumenten beoordelen
Objectieve argumenten: zijn controleerbaar en daarmee waar of niet waar (object)

Subjectieve argumenten: zijn niet feitelijke uitspraken --> vermoedens/mening

Slide 16 - Slide

Subjectief argument (gevoel):

Meestal is een feitelijk argument overtuigender, omdat het controleerbaar is. Maar als een gevoel door veel mensen wordt gedeeld, is een argument op basis van een gevoel sterker.

Ik ga morgen film kijken in Luxor, want die bioscoop vind ik prettiger.
Een objectief argument (feitelijk):

Feitelijke argumenten zijn veel overtuigender, omdat het controleerbaar is.

Slide 17 - Slide

Drogredenen
Foute argumenten of redeneringen
Generalisatie: op basis van (te) weinig gegevens --> over een kam scheren

Onjuist beroep op autoriteit: beweren dat iets waar is, omdat een autoriteit (deskundige) die onbetrouwbaar is dat zegt.

Slide 18 - Slide

Opdracht

  • Wat : We lezen nu samen de tekst "achteraf betalen bij online winkelen...."
  • Onderstreep tijdens het lezen: de argumenten die gegeven worden.
  • Welke argumenten vind je overtuigend en waarom?

Slide 19 - Slide

En wat is je mening nu:
‘Achteraf betalen bij online winkelen moet stoppen en verboden worden’.
A
B

Slide 20 - Quiz