Lez 4.1 Feit, mening en argument en 4.2 argumenten beoordelen

1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Vraag vooraf: Welke zakelijke communicatie ben je tegengekomen tijdens je stage?

Slide 2 - Open question

Onderwerpen van deze les
  • Feiten
  • Meningen 
  • Argumenten

Slide 3 - Slide

Lesdoelen van vandaag
Aan het eind van deze les : 

  • ken je de begrippen : feit , mening en argument
  • kun je deze begrippen benoemen in een tekst
  • kun je zelf in tekst feiten, meningen en argumenten gebruiken
  • kun je argumenten beoordelen op betrouwbaarheid


Slide 4 - Slide

"Net als andere virussen kan ook het coronavirus via druppels worden overgedragen van mens op mens."
A
argument
B
feit
C
mening

Slide 5 - Quiz

Feiten
Feiten zijn : 

  • Echt gebeurt
  • Waarneembaar
  • Te controleren
  • De waarheid 
  • Betrouwbaar

Slide 6 - Slide

Feiten

Slide 7 - Slide

De NAVO moet troepen naar Oekraïne sturen.
A
Argument
B
Feit
C
Mening

Slide 8 - Quiz

Een mening 
  • Persoonlijke opvatting/idee
  • Uitgesproken gedachte

  •  Begint vaak met : Ik vind.......
  • Je kunt het hiermee EENS zijn. 
  • Je kunt het hiermee ONEENS zijn.

Slide 9 - Slide

De NAVO moet troepen sturen naar Oekraïne.
A
B

Slide 10 - Quiz

Bedenk een argument voor deze stelling?

Slide 11 - Open question

Bedenk een argument tegen deze stelling?

Slide 12 - Open question

Argumenten
  • Omschrijving  WAAROM je het ergens mee eens bent.
  • Omschrijving WAAROM je het ergens mee oneens bent.

Slide 13 - Slide

Argumenten
  • Een argument kun je bijvoorbeeld beginnen met : "omdat" of "want" 
  1. Ik ben het met deze stelling eens, omdat we Oekraïne niet in de steek mogen laten. 
  2. Ik ben het er niet mee eens, want dat zou het begin zijn van een veel groter conflict. 

Slide 14 - Slide

Even oefenen

Slide 15 - Slide

Feit of mening?

Roken is ongezond.
A
Feit
B
Mening

Slide 16 - Quiz

Feiten zijn...
A
objectief
B
subjectief

Slide 17 - Quiz

De inval van Rusland in Oekraïne is onacceptabel.
A
Feit
B
Mening

Slide 18 - Quiz

Een feit is op waarheid te controleren.
A
juist
B
onjuist

Slide 19 - Quiz

Wat is een argument?
A
een argument is bewijsbaar
B
een argument is een reden waarom jij iets vind

Slide 20 - Quiz

Argumenten beoordelen
Objectieve argumenten: zijn controleerbaar en daarmee waar of niet waar (object)

Subjectieve argumenten: zijn niet feitelijke uitspraken --> vermoedens/mening

Slide 21 - Slide

Hieronder staat een aantal argumenten. Welke twee argumenten zijn feitelijk?
A
Afgelopen winter heeft het vaker geregend dan het jaar ervoor.
B
Rode stoelen zijn mooier dan blauwe.
C
Koeien die naar klassieke muziek luisteren geven meer melk.

Slide 22 - Quiz

Subjectief argument (gevoel):

Een feitelijk argument  is overtuigender, omdat het controleerbaar is. Maar als een gevoel door veel mensen wordt gedeeld, is een argument op basis van een gevoel sterker.

Bijvoorbeeld: Sancties tegen Rusland zijn noodzakelijk, want de inval in Oekraïne is onrechtvaardig.
Een objectief argument (feitelijk):

Feitelijke argumenten zijn veel overtuigender, omdat het controleerbaar is.

Slide 23 - Slide

Drogredenen
Foute argumenten of redeneringen
Generalisatie: op basis van (te) weinig gegevens --> over een kam scheren

Onjuist beroep op autoriteit: beweren dat iets waar is, omdat een autoriteit (deskundige) die onbetrouwbaar is dat zegt.

Slide 24 - Slide

Voorbeeld van drogredenen
Generalisatie:  Als ik  op wintersport ga naar Oostenrijk ligt er altijd voldoende sneeuw, dus alle gebieden in Oostenrijk zijn sneeuwzeker. 

Autoriteit: Ik vind dat we geen Olympische spelen in Nederland moeten houden. Dat zegt de voorzitter van onze voetbalclub ook.

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Video

Zelfstandig aan de slag.
Maak de examenopdracht uit Nu Nederlands:

tekst : Verbod killer robots
Tijd: 20 minuten
Klaar? 
Maak opdracht 13 blz. 65 boek GPS

Slide 27 - Slide