This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Voetbal
Waar is de bal?
Slide 1 - Slide
Waar is de bal?
Slide 2 - Drag question
Slide 3 - Slide
Waar is de bal?
Slide 4 - Drag question
Slide 5 - Slide
Waar is de bal?
Slide 6 - Drag question
Slide 7 - Slide
Waar is de bal?
Slide 8 - Drag question
Slide 9 - Slide
Waar is de bal?
Slide 10 - Drag question
Slide 11 - Slide
Waar is de bal?
Slide 12 - Drag question
Slide 13 - Slide
Voetbal
dag 2b
Slide 14 - Slide
.
Slide 15 - Slide
voetballen
Ik ga met mijn vrienden voetballen.
Ik voetbal bij Go Ahead Kampen.
Slide 16 - Slide
voetballen
Voetballen is een werkwoord.
Ik voetbal bij Go Ahead. Jij/ U voetbalt bij Go Ahead. Hij/Zij voetbalt bij Go Ahead. Wij voetballen bij Go Ahead. Jullie voetballen bij Go Ahead. Zij voetballen bij Go Ahead.
.
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
schieten
Ik schiet de bal in het doel.
De doelman schiet de bal het veld in.
Slide 19 - Slide
schieten
Schieten is een werkwoord.
Ik schiet de bal in het doel.
Jij/ U schiet de bal in het doel.
Hij/Zij schiet de bal in het doel.
Wij schieten de bal in het doel.
Jullie schieten de bal in het doel.
Zij schieten de bal in het doel.
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
het doel
Als je de bal in het doel schiet, krijg je een punt.