HAVO 3 par 5.4 Ga je winst maken

Paragraaf 5.4
Ga je winst maken
1 / 47
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Paragraaf 5.4
Ga je winst maken

Slide 1 - Slide

Lesdoel deze les
  • wat is winst en verlies
  • hoe bereken je bruto winst
  • hoe bereken je netto winst
  • wat is een break even point en hoe bereken je het

Slide 2 - Slide

Lesdoel 
  • wat is winst en verlies 
  • hoe bereken je bruto/netto winst/verlies

Slide 3 - Slide

Winst of Verlies
Verkoop min Inkoop = Resultaat

positief resultaat = winst
negatief resultaat = verlies

Slide 4 - Slide

Bruto/Netto winst of verlies
Omzet - inkoopwaarde = Brutowinst
Brutowinst - bedrijfskosten = Nettoresultaat (winst of verlies)

Slide 5 - Slide

Lesdoel 
  • wat is een break even point en hoe bereken je het

Slide 6 - Slide

Break-evenpunt/ Break-evenafzet
  • Het punt waar een onderneming geen winst maar ook geen verlies maakt.

  • De totale kosten van de onderneming zijn gelijk aan de totale opbrengsten.

Slide 7 - Slide

Break-evenpunt 

Break-evenpunt = het punt waar je geen winst en geen verlies maakt

2 manieren:
  1. Aflezen uit een grafiek
  2. Berekenen met een formule

Slide 8 - Slide

Break-even in een grafiek
Wanneer de lijn van de totale omzet en totale kosten elkaar snijden:
BREAK EVEN POINT
Dus de winst is dan NUL! 

TO = Totale opbrengsten
TK = Totale kosten 
TCK = totale constante kosten 
BEP = break-evenpunt 


Slide 9 - Slide

Formule break- evenpunt
C :  (p -v)

C = Vaste kosten
p = verkoopprijs
v = variabele kosten.
Zie boek blz. 142

Slide 10 - Slide

Formule break- evenpunt
C/ (p -v)
C = Vaste kosten
p = verkoopprijs
v = variabele kosten.
Zie boek blz. 142

Voorbeeld:
Een bakker betaalt huur van 
€ 400,- Een brood wordt verkocht voor € 2,- per stuk. De variabele kosten per brood zijn € 0,40
Bereken het break even punt 

Slide 11 - Slide

Formule break- evenpunt
C/ (p -v)
C = Vaste kosten
p = verkoopprijs
v = variabele kosten.
Zie boek blz. 142

Voorbeeld:

400  :  (2 - 0,40) = 

400  :  1,60 = 250

250 broden moet de bakker verkopen voor geen winst/verlies

Slide 12 - Slide

Samenvatting
wat is winst en verlies
hoe bereken je bruto winst
hoe bereken je netto winst
wat is een break even point en hoe bereken je het

Slide 13 - Slide

Aan de slag
  • Maak de Lesson up vragen op je laptop of telefoon
  • Maak uit je boek vanaf bladzijde 140 vraag 33, 34, 35, 36, 38, 39 en 41

Maak alle Lesson Up vragen van les 5.1 t/m 5.4

Maak vraag 42 t/m 44 op blz 144 en 145

Slide 14 - Slide

Oefenen
lees goed de theorie door in je boek en zoek het op als je een vraag niet weet
Succes!

Slide 15 - Slide

Hoe bereken je de bruto winst van een bedrijf?
A
Bruto winst = afzet + bedrijfskosten
B
Bruto winst = omzet + bedrijfskosten
C
Bruto winst = afzet - inkoopwaarde
D
Bruto winst = omzet - inkoopwaarde

Slide 16 - Quiz

Hoe bereken je de bruto-omzet?
A
Afzet - verkoopprijs
B
Winst x omzet
C
Afzet x verkoopprijs
D
Omzet - winst

Slide 17 - Quiz

Wat is juist ?
A
bruto winst -kosten = inkoop
B
netto winst + kosten = bruto winst
C
omzet-kosten = bruto winst
D
inkoop-bruto winst = netto winst

Slide 18 - Quiz

Hoe bereken je de netto winst?
A
Omzet - bedrijfskosten
B
bruto winst - bedrijfskosten
C
Omzet - bruto winst
D
omzet - bruto winst - bedrijfskosten

Slide 19 - Quiz

Wat bereken je met de formule
afzet x verkoopprijs?
A
omzet
B
toegevoegde waarde
C
netto winst
D
bruto winst

Slide 20 - Quiz

Omzet = €110
Inkoopwaarde = €30,-
Brutowinst=....
A
€140,-
B
€80,- verlies
C
€80,- winst
D
30x110 = €3.300,-

Slide 21 - Quiz

De inkoop is €110,-. De winst €15,--
Wat is de verkoop?
A
€125,-
B
€134,-
C
€135,-
D
€85,-

Slide 22 - Quiz

De nettowinst is negatief
A
Dan maak je verlies
B
Dan maak je veel winst
C
Dat bestaat niet
D
Dan maak je winst

Slide 23 - Quiz

Winst = het positieve verschil tussen de opbrengsten en ....
A
inkoop
B
inslag
C
kosten
D
verlies

Slide 24 - Quiz

Inkoopwaarde =
A
afzet x verkoopprijs
B
afzet x inkoopprijs
C
afzet x consumentenprijs
D
omzet : afzet

Slide 25 - Quiz

Tim is autohandelaar. Deze week is de brutowinst lager dan de bedrijfskosten. Er is sprake van
A
Nettowinst
B
Nettoverlies

Slide 26 - Quiz

Omzet =
A
afzet x consumentenprijs
B
afzet x inkoopprijs
C
afzet x verkoopprijs
D
afzet x btw

Slide 27 - Quiz

Inkoopwaarde van de omzet kun je berekenen door:
A
omzet - verkoopprijs
B
afzet x verkoopprijs
C
afzet x inkoopprijs
D
Brutowinst - afzet

Slide 28 - Quiz

Hoe bereken je de omzet?
A
Afzet x inkoopprijs
B
Inkoopprijs x verkoopprijs
C
Afzet x verkoopprijs
D
Afzet : verkoopprijs

Slide 29 - Quiz

Nettowinst bereken je door.....
A
omzet - afzet
B
afzet x verkoopprijs
C
omzet - bedrijfskosten
D
brutowinst - bedrijfskosten

Slide 30 - Quiz

Brutowinst bereken je door........
A
afzet - inkoopwaarde
B
omzet - bedrijfskosten
C
omzet - afzet
D
omzet - inkoopwaarde

Slide 31 - Quiz

Firma Janssen b.v. verkoopt 500 elektrische fietsen per jaar.
Iedere fiets kost €1.000,-
A
Omzet is 500.000
B
Afzet is 500 fietsen
C
Omzet is €50.000,-
D
Afzet is 1.000,-

Slide 32 - Quiz

Hoe noem je het aantal verkochte producten?
A
Omzet
B
Afzet
C
Brutowinst
D
Nettowinst

Slide 33 - Quiz

Wat bereken je met de formule:
afzet x verkoopprijs?
A
brutowinst
B
nettowinst
C
omzet
D
inkoopwaarde

Slide 34 - Quiz

Wat is de afzet?
A
€ 80,00 per paar
B
10 paar schoenen
C
€ 800,00
D
€ 400,00

Slide 35 - Quiz

Afzet= 50 stuks Prijs per stuk = €10,-
Inkoopwaarde = €200,-
Brutowinst =....

A
€300,-
B
€2.050,-
C
€290,-
D
€500,-

Slide 36 - Quiz

Hoe bereken je de Brutowinst?
A
nettowinst - bedrijfskosten
B
omzet - inkoopwaarde
C
afzet x prijs
D
bedrijfskosten - inkoopwaarde

Slide 37 - Quiz

Bij een afzet van 1.000 en een verkoopprijs van
€ 10,-
A
Is het bedrijfsresultaat € 900,-
B
Zijn de verkoopkosten € 2.000,-
C
Is de brutowinst € 900,-
D
Is de inkoopwaarde € 67.000,-

Slide 38 - Quiz

Inkoopprijs zak peper: €4,-
Verkoopprijs zak peper: €20,-
Afzet: 20 zakken
Bedrijfskosten: €250,-
A
€50,-
B
€70,-
C
€150,-
D
€400,-

Slide 39 - Quiz

Een bedrijf verkoopt 2500 spijkerbroeken van €30 per stuk.
Wat is de afzet?
A
2500 broeken
B
€30,-
C
2500 x €30 = €75.000,-
D
2500 : €30 = €833,-

Slide 40 - Quiz

Een handelaar in rekenmachines verkoopt elke rekenmachine voor € 30,--. De afzet is 1.400 stuks.
De inkoopwaarde is € 32.000.
De bedrijfskosten zijn € 28.000.
Bereken de nettowinst.
A
€ 42.000,-
B
€ 10.000,-
C
- € 4.000,- verlies
D
- € 18.000,- verlies

Slide 41 - Quiz

Een handelaar verkoopt koksmutsen.
De verkoopprijs per koksmuts is € 13,-- exclusief btw.
De inkoopprijs per stuk is € 5,50.
De bedrijfskosten zijn € 38.000,--. De afzet is 4.900 stuks.
Bereken de nettowinst.
A
€ 63.700,-
B
€ 36.750,-
C
€ 1.250,-
D
- € 1.250,-

Slide 42 - Quiz

Een handelaar verkoopt voetballen.
De verkoopprijs per voetbal is € 37,90 exclusief btw.
De inkoopprijs per stuk is € 19,70.
De bedrijfskosten zijn € 60.000,--.
De afzet is 3.000 stuks. Bereken de nettowinst.
A
€ 113.700,-
B
€ 59.100,-
C
- € 5.400,- verlies
D
- € 10.800,- verlies

Slide 43 - Quiz

Verkoopprijs € 75,- inkoopwaarde is 20% van de omzet. Afzet is 2.000
A
De omzet is € 120.000,-
B
De brutowinst is € 15,- per stuk
C
De inkoopwaarde is € 15,- per stuk
D
De brutowinst is € 30.000,-

Slide 44 - Quiz

Het punt waar een bedrijf geen winst en geen verlies maakt, heet
A
verkoopprijs
B
netto winst
C
bruto winst
D
break even

Slide 45 - Quiz

Met welke formule bereken je het break-even punt?
: = delen door
x = vermenigvuldig
A
C:(p-v)
B
C:(p+v)
C
Cx(p-v)
D
Cx(p+v)

Slide 46 - Quiz

Een bakkerij heeft vast kosten van € 5000. De prijs voor een brood is € 2,50. De variabele kosten per stuk zijn € 0,50.
Hoeveel bedraagt de Break Even Afzet
A
2000
B
5000
C
500
D
2500

Slide 47 - Quiz