Fictie (schrijven) les 39

Boekopdracht
Les 39 en 40
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Boekopdracht
Les 39 en 40

Slide 1 - Slide

Leerdoelen

Je kent de basisingrediënten van een verhaal;
Je kunt het toepassen op een eigen verhaal.
Herhaling van de basisingrediënten

Het verhaal stap voor stap


Fantasie, creativiteit en toepassen

De pen van de auteur


Afsluiting

Slide 2 - Slide

Onderwerp en thema
Setting 
Sfeer
Introductie personage 1
Introductie personage 2
Oplossing en einde
Basisingrediënten van het verhaal

Slide 3 - Slide

Setting
  • Plaats (bijvoorbeeld in Leeuwarden)
  • Tijd (ochtend, middeleeuwen, 1950)
  • Omgeving (Hoe ziet de omgeving eruit?)
  • Het weer (Wat voor weer is het?)

  • Bedenk of je wilt dat de setting bij de gebeurtenissen past of juist niet? (vindt een bruiloft plaats in een tuin met prachtig weer of regent het hard en moet iedereen in een kelder schuilen?)

Nog geen personage benoemen of beschrijven.

Slide 4 - Slide

Sfeer
  • Zintuigen gebruiken (de lezer moet de tekst zien, horen, ruiken, voelen, proeven)
  • Werkwoorden (geen statische, maar juist dynamische werkwoorden)
  • Let op details 

Op de eerste etage bevindt zich de woonkamer van de vorige bewoners. Boven de leren sofa hangt een stoffige kroonluchter.  

Op de eerste etage herinnert de woonkamer aan de vorige bewoners. De stoffige kroonluchter bescheen ooit de leren sofa eronder. 

Slide 5 - Slide

Les 40: dialoog
Je leert hoe je een dialoog schrijft op drie verschillende manieren

Slide 6 - Slide

Interessant schrijven: 
afwisseling in taalgebruik.

Dit door directe en indirect rede te gebruiken. 

Je kunt dit zelf toepassen. 

Slide 7 - Slide

3 manieren van een dialoog:
  1. Directe rede > Letterlijk + aanhalingstekens
  2. Indirecte rede > Niet letterlijk, bijzin
  3.  Parafraseren > Eigen en andere woorden

Slide 8 - Slide

Directe rede
Petra zei: "Morgen wil ik eigenlijk uitslapen."

Alex zei: "Wil je met me naar de film?"

Let op: aanhalingstekens staan om de zin heen. 
Gaat de zin erna verder, dan geen hoofdletter: 
"Ik zei toch dat ik niet wilde fietsen!" riep Theo.

Letterlijk + aanhalingstekens

Slide 9 - Slide

Indirecte rede
Petra zei dat ze eigenlijk wel wilde uitslapen. 

Alex vroeg of ik mee wilde naar de film. 

Let op: dus geen aanhalingstekens. 
Gebruik een bijzin. 
Niet letterlijk, bijzin

Slide 10 - Slide

Parafraseren
Petra wilde morgen eens uitslapen. 

Alex wilde met mij naar de film, maar ik had geen zin. 

 
Eigen én andere woorden

Slide 11 - Slide

Tip!
Gebruik alternatieven in werkwoorden, bijvoorbeeld voor 'zeggen': 

- mompelen
- hinniken
- gillen
- fluisteren
- lachen
- uitroepen
- stamelen
- beloven
- smeken
- grinniken
Afwisseling maakt de tekst leuker om te lezen. 

Slide 12 - Slide

Wat doe je niet?
Spreektaal: stopwoorden, halve zinnen, herhalingen.
 

Herhalingen/eentonig taalgebruik -> wissel de drie manieren af en gebruik verschillende soorten (werk)woorden.

Slide 13 - Slide

Oefenen!

Slide 14 - Slide

1. "Ik moet frisse lucht hebben, ik moet naar buiten," zei Puck terwijl ze duizelig door het lokaal liep.
Zet deze zin in de indirecte rede en parafraseer.

Slide 15 - Open question

2. “Ik vind het heel dapper van jou dat je die trein hebt opgeblazen, Kars!” roep ik.
Zet deze zin in de indirecte rede en parafraseer.

Slide 16 - Open question

2. Adelheid had jou nog verteld dat je de wereld in moest en ze kreeg gelijk.
Zet deze zin in de directe rede en parafraseer.

Slide 17 - Open question

3. Kars is een ontzettend dapper persoon!
Zet deze zin in de indirecte én directe rede.

Slide 18 - Open question

Boekopdracht
Bestaat uit 2 delen:
Deel 1/A: Over les 39: setting en sfeer beschrijven
Deel 2/B: Over les 40: schrijven van een dialoog


Slide 19 - Slide