This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes.
Items in this lesson
Wat zijn bijwerkingen?
Slide 1 - Open question
Werking van medicatie bij ouderen is anders door
A
Ouderen hebben meer vetweefsel ( slecht doorbloede organen ) => geneesmiddelen langzamer werken
B
Verminderde werking van de nieren waardoor medicatie sneller het lichaam uit is
C
Toename lichaamsvocht waardoor geneesmiddelen die goed oplossen in water sterker werken
D
Hersenen worden minder gevoelig voor werking van bepaalde medicijnen => meer bijwerkingen
Slide 2 - Quiz
Welke negatieve gevolgen kunnen ontstaan omtrent Polyfarmacie? Meerdere antwoorden mogelijk
Kennis:
A
overbehandeling als de ingenomen medicatie niet meer nodig is
B
ongunstige wisselwerking tussen medicijnen
C
onderbehandeling als er juist wel medicatie nodig is maar niet word voorgeschreven
D
leiden tot meer medicatie gebruik door bijvoorbeeld bijwerkingen van een ander medicijn te bestrijden
Slide 3 - Quiz
Hoe noem je de reactie op een medicijn wanneer je lichaam gaat compenseren
A
Immunologische reactie
B
Fysiologische reactie
Slide 4 - Quiz
Wat verstaan we onder een immunologiesche reactie op een medicijn?
A
reactie op het medicijn
B
compensatie van het lichaam op het medicijn
Slide 5 - Quiz
Er zijn 4 soorten bijwerkingen, welke?
Slide 6 - Open question
Geef een voorbeeld van een type A bijwerking?
A
Huiduitslag
B
Longembolie
C
Hypoglycomische coma
D
Neuropathie
Slide 7 - Quiz
Wat is een voorbeeld van een type B bijwerking?
A
Huiduitslag
B
Longembolie
C
Hypoglycomische coma
D
Neuropathie
Slide 8 - Quiz
Wat is een voorbeeld van een type C bijwerking?
A
Huiduitslag
B
Longembolie
C
jeuk
D
Misselijkheid
Slide 9 - Quiz
Wat is een voorbeeld van een type D-bijwerking?
A
Neuropathie na cytostatica
B
Huiduitslag
C
Diarree
D
Longembolie
Slide 10 - Quiz
Hoe heet het als het ene geneesmiddel de werking of de bijwerking van een ander medicijn beïnvloedt?
A
allergie
B
interactie
C
cumulatie
D
anders
Slide 11 - Quiz
Een patiënt krijgt sinds 2 dagen een medicijn, wat al 15 jaar 'op de markt' is. Stelling: je hoeft niet meer te letten op bijwerkingen. Die zijn al bekend en vormen geen verrassing meer.
A
waar
B
niet waar
Slide 12 - Quiz
Medicatie: Wat betekent interactie?
A
Dat twee geneesmiddelen elkaars werking beïnvloeden
B
Een ongewenste complicatie van een medicijn
C
Een ongewenst bijwerking van een medicijn
D
Dat je goede voorlichting krijgt voor je het inneemt