Bijles Kyle 22-03-2021

Bijles 12-03-2021
Welkom!

De kracht van een goede bijles zit in je motivatie.
1 / 52
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Bijles 12-03-2021
Welkom!

De kracht van een goede bijles zit in je motivatie.

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Herhaling spelling
  • Kleine quiz over spelling
  • Huiswerk bespreken?

Slide 2 - Slide

HOOFDLETTERS
  • Op welke momenten maak je gebruik van hoofdletters in de zin?
  • Welke uitzonderingen ken je nog?

Slide 3 - Slide

Hoofdletters
  • Eerste woord van een zin
  • Namen
  • Boven brieven en in adressen
  • Afkortingen van instellingen, bedrijven en politieke partijen

Slide 4 - Slide

Uitzonderingen hoofdletters
  • Als de zin begint met een apostrof dan schrijf je het tweede woord met een hoofdletter.
  • Als de zin begint met een cijfer krijg je geen hoofdletter.
  • Namen van dagen, maanden, windstreken en jaargetijden --> kleine letter.
  • Tijdperken --> kleine letter
  • Namen van volkeren --> kleine letter
  • Van namen afgeleide woorden --> kleine letter bijvoorbeeld "luthers"

Slide 5 - Slide

LEESTEKENS
  • Welke leestekens ken je nog?
  • Gemene vraag: wanneer gebruik je leestekens?

Slide 6 - Slide

Leestekens --> punt
  • Aan het eind van een zin
  • Bij afkortingen: etc. - enz.

  • Maar: niet alle afkortingen schrijf je met punten --> CDA, VARA

Slide 7 - Slide

Leestekens --> komma
Komma's gebruik je om een zin overzichtelijker te maken:
  • Op de plaats waar je bij het hardop lezen even rust neemt
  • In langere zinnen voor de woorden waarmee je een bijzin begint
  • Tussen twee persoonsvormen
  • Delen van opsommingen 

Slide 8 - Slide

Leestekens --> puntkomma
  • Geeft een scheiding aan binnen een zin en kan vervangen worden door een punt.

  • Voorbeeld: Van de zomer gaan we naar Zuid-Frankrijk; daar is het altijd lekker warm.

Slide 9 - Slide

Leestekens -> dubbele punt
Een dubbele punt gebruik je: 
  • Wanneer er een opsomming komt
  • Wanneer er een citaat komt
  • Wanneer er een uitleg komt

Voorbeeld:
  • We gaan op vakantie en nemen mee: een tandenborstel, sokken, schoenen, kleren, etc.
  • Ik kom later: ik sta vast in de file.

Slide 10 - Slide

Leestekens --> aanhalingstekens
  • Aanhalingstekens gebruik je als je citeert.
Voorbeeld: ‘Als het aan mij ligt,’ zei Bush,’ krijgt hij een eerlijk proces.’

  • Aanhalingstekens gebruik je als je een andere dan normale betekenis gebruikt.
Voorbeeld: Hij had daar tijdens de oorlog een ‘prettige’ tijd.

Slide 11 - Slide

Leestekens --> uitroepteken
  • Aan het eind van een zin met een bevel of uitroep gebruik je een uitroepteken.

  • Voorbeeld 1: Hou daar mee op!
  • Voorbeeld 2: Geweldig!

Slide 12 - Slide

Leestekens --> vraagteken
  • Een vraagteken zet je aan het eind van een vraag.
  • Voorbeeld 1: Was jij de eerste die de berg beklom?
  • Voorbeeld 2: De leraar vroeg: ‘Was jij de eerste?’

Maar: Geen vraagteken bij de volgende zin:
Hij vroeg me of ik de eerste was.

Slide 13 - Slide

MEERVOUDSVORMEN
  • Wat weet je nog van de meervoudsvormen?
  • Hoe zat het ook alweer met de verschillende soorten?

Slide 14 - Slide

Meervoudsuitgangen
Meervoud zelfstandig naamwoord --> -s, 's, -en of -n erachter

Geen problemen voor de uitspraak? --> -s er aan vast (tantes, printers, bureaus)

Wel problemen voor de uitspraak? --> je schrijft 's (auto's, piano's, jury's)

Slide 15 - Slide

Meervoudsuitgangen --> woorden op -ik
  • Je schrijft 2 k's als de klemtoon op 'ik' valt: snikken, blikken, likken en tikken.
  • Je schrijft 1 k als de klemtoon niet op 'ik' valt: monniken, viezeriken en leeuweriken.

Slide 16 - Slide

Meervoudsuitgangen --> woorden op -ie of -ee
  • Je schrijft –ën erbij als de klemtoon op de ie of ee valt: feeën, en reeën.
  • Je schrijft –n en een trema erbij als de klemtoon er niet op valt: bacteriën, poriën en oliën.

Slide 17 - Slide

Meervoudsuitgangen --> woorden op -f of -s 
  • De f wordt meestal een v en de s vaak een z : kloven, staven, en kluizen.
  • Maar: fotografen, parafen en kaarsen!

Slide 18 - Slide

AAN ELKAAR OF LOS?
  • Hoe zat het ook alweer met de samenstellingen?
  • Ken je nog een paar regels?

Slide 19 - Slide

Aan elkaar of los?
  • Samenstellingen van twee of meer woorden schrijf je in het Nederlands aan elkaar. Een samenstelling is een woord dat is opgebouwd uit twee of meer woorden die ieder zelfstandig kunnen voorkomen.
  • Voorbeelden: politieacademie, alcoholhoudend

Slide 20 - Slide

Aan elkaar of los?
  • Getallen tot duizend en en samenstellingen met honderd en duizend schrijf je aan elkaar.
  • Voorbeelden: tweeënzestig, zeshonderd, twaalfduizend

  • Voornaamwoordelijke bijwoorden schrijf je aan elkaar.
  • Voorbeelden: ervoor, daarnaast

Slide 21 - Slide

Aan elkaar of los? --> De woorden te()kort, te()veel en te()goed
  • Je schrijft ze als bijvoeglijk naamwoord los. Ze betekenen dan korter/meer/beter dan gewenst.
  • Als zelfstandig naamwoord schrijf je deze woorden aan elkaar. Zij hebben dan niet meer hun letterlijke betekenis:
het tekort = 'wat er niet of te weinig is'
het teveel = 'meer dan nodig is'
het tegoed = 'nog te ontvangen' 

Slide 22 - Slide

PAUZE!

Slide 23 - Slide

TEKENS BIJ LETTERS
  • Welke tekens herinner je je nog?
  • Wanneer gebruik je die tekens?

Slide 24 - Slide

Tekens bij letters --> liggend streepje (-) en trema (ë)  
Hoofdregel:
  • Als het eerste deel van een samenstelling eindigt op een klinker en het tweede deel begint met een klinker, zet je een streepje om te voorkomen dat die twee klinkers samen 1 klank vormen. Het is auto-ongeluk, radio-omroep en 

Slide 25 - Slide

Tekens bij letters --> liggend streepje (-) en trema (ë)
Uitzonderingen:
  • Als het woord geen samenstelling is, gebruik je een trema: poëzie, coördinatie, financiën.
  • In cijfers en getallen gebruik je een trema: tweeënvijftig
  • Latijnse en Franse woorden die eindigen op -ei, -eus, -eum, en -ien krijgen geen trema: museum

Slide 26 - Slide

Tekens bij letters --> liggend streepje
Liggend streepje bij afbreken:
  • Als een woord niet meer op een regel kan, gebruik je het streepje om af te breken.
  • Een woord mag je alleen afbreken aan het einde van een lettergreep.

Slide 27 - Slide

Tekens bij letters --> liggend streepje
Liggend streepje bij scheiden:
  • Om te voorkomen dat er uitspraakproblemen ontstaan, gebruik je een streepje als scheidingsteken: zee-eend, zo-even en gedachte-experiment.

Slide 28 - Slide

Tekens bij letters --> liggend streepje
Liggend streepje bij koppelen:
  • In namen van getrouwde mensen: de heer/mevrouw Jansen-van Kempen
  • Na voorvoegsels als: non-, niet-, oud-, non-actief, niet-roker, oud-ambassadeur
  • In samengestelde aardrijkskundige namen: Noord-Hollands, Zuid- Amerikaans, Noordoost- Duitsland, Noord-Brabant
  • In samenstellingen van symbolen en afkortingen: 65-jarige, tv-toestel, ?-teken
  • In samenstellingen waarvan de beide delen gelijkwaardig zijn: minister-president, rooms-katholiek

Slide 29 - Slide

Tekens bij letters --> apostrof
Een apostrof gebruik je:
  • Als je letter(s) weglaat: ‘s nachts,’t fokschaap
  • Om een verkeerde uitspraak te voorkomen: auto’s. piano’s,alinea’s
  • In een bezittelijk voornaamwoord dat eindigt op een sisklank: Floris’ schrift, Beatrix’ verjaardag, Mulisch’ boek

Slide 30 - Slide

GETALLEN SCHRIJVEN
  • Wat waren de regels voor het schrijven van getallen ook alweer?

Slide 31 - Slide

Getallen schrijven
  • De meest gebruikelijke regel is dat je getallen tot twintig in letters schrijft: zes, negen, elf, negende.
  • Cijfers gebruik je bij getallen boven de twintig, behalve bij ronde getallen.
Voorbeeld:
  • Mijn woonplaats telt momenteel 23225 inwoners.
  • Zij verkochten wel tweehonderd koeien aan een Duitse boer.

Slide 32 - Slide

Getallen schrijven
  • Voor tientallen tot honderd, honderdtallen tot duizend, duizendtallen tot twaalfduizenden en woorden als miljoen, miljard, drie biljoen en zesmiljoenste gebruik je letters.

Voorbeeld:
  • Ons koor heeft wel dertig alten.
  • De tienduizendste bezoeker kreeg een cadeau.

Slide 33 - Slide

Getallen schrijven
  • Voor gewichten, maten, temperaturen, bedragen, adressen, datums en rekeningnummers gebruik je cijfers.


Voorbeelden:
  • 500 gram
  • €25,-
  • Hoofdstraat 25

Slide 34 - Slide

TRAPPEN VAN VERGELIJKING
  • Wat zijn de trappen van vergelijking?
  • Ken je de regels nog?

Slide 35 - Slide

De trappen van vergelijking
Er zijn drie trappen van vergelijking:
  • de stellende trap (spannend)
  • de vergrotende trap (spannender)
  • de overtreffende trap (spannendst
In het Nederlands worden de trappen van vergelijking meestal gevormd door de achtervoegsels -er en -st achter een bijvoeglijk naamwoord te zetten.

Slide 36 - Slide

De trappen van vergelijking
  • Bijvoeglijke naamwoorden die op een -r eindigen, krijgen in de vergrotende trap een tussengevoegde -d- (bijv. raar – raarder). Op deze regel bestaan echter nogal wat uitzonderingen.
  • Een woord dat eindigt op een -s krijgt in de overtreffende trap alleen een -t: dwaas – dwaast.
  • Een woord dat al op -st eindigt, krijgt in de overtreffende trap ‘meest’ ervoor: bewust – bewuster – meest bewust.
  • Soms worden woorden gesplitst: drukbezocht – drukker bezocht – drukst bezocht.

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Max en Jasper doen veel dingen samen. Want ze vinden dezelfde dingen leuk. Deze zin is:
A
goed
B
fout

Slide 39 - Quiz

waarom is vriendschap goed voor de gezondheid het antwoord op die vraag is simpel

hoeveel leestekens (punt, vraagteken, komma) missen er?


A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 40 - Quiz

een goudsmit, twee ...
A
goudsmidden
B
goudsmids
C
goudsmeden
D
goudsmeeden

Slide 41 - Quiz

Vannacht heeft Rijkswaterstaat zout gestrooid, ... het gaat vriezen.
A
doordat
B
nadat
C
omdat
D
want

Slide 42 - Quiz

Welke is goed?
A
'S morgens regent het
B
'S Morgens regent het
C
's Morgens regent het
D
's morgens regent het

Slide 43 - Quiz

Begrijp je het allemaal nog?
ja!
nee!
misschien
help
hoe laat is het eigenlijk?

Slide 44 - Poll

Met hoofdletter
Zonder hoofdletter
broccoli
dijkstra
dinsdag
expeditie
fransman
goofy
identiteit
italiaanse
relatie
voorjaar

Slide 45 - Drag question

één bacterie, twee ...
A
bacteriën
B
bacterieën

Slide 46 - Quiz

Hoe schrijf je...
A
Kees van der Wulp
B
kees van der Wulp
C
Kees Van Der Wulp
D
Kees Van der Wulp

Slide 47 - Quiz

één agenda, twee ...
A
agendaas
B
agendas
C
agenda's
D
agendaa's

Slide 48 - Quiz

één dreumes, twee...
A
dreumesen
B
dreumessen

Slide 49 - Quiz

Welk rijtje is goed?
A
lama's - eenhoorns - lolly's - smileys
B
lamaas - eenhoorns - lolly's - smiley's
C
lama's - eenhoorn's - lollys - smileys
D
lamaa's - eenhoorn's - lolly's - smileys

Slide 50 - Quiz

Je schrijft een 's achter het meervoud als...
A
Het woord eidnigt op -a, -i, -o, -u, -y.
B
Het een afkorting is (dvd)
C
Het enkelvoud op een medeklinker eindigt (hengel)
D
Er een klinkerbotsing is

Slide 51 - Quiz

één baby, twee ...
één bureau, twee...
één pad, twee...

Slide 52 - Open question