5h-les6-Genitiv

1 / 21
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1-3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Ziele dieser Stunde:
- wir besprechen Texte (doppelt hält besser!)
- wir wiederholen den Genitiv und die Fälle 
- wir wiederholen Schreibmittel über Meinungen


Slide 2 - Slide

Wir besprechen Texte 
- Was fällt dir auf?
Aufgabe 6 = Stellungnahme

Ich bin der Meinung, dass Bionade die Welt verbessert.  [...]



Slide 3 - Slide

Wir besprechen Texte 
Was fällt dir auf?
Aufgabe 7 = Meinung auf Forum

Liebe Birgit,
wie geht es dir? Mir geht es gut.
Ich habe deine Meinung gesehen und ich verstehe sie. Auch ich verstehe die Diskussion über die Pieten nicht. [...]
Schreibst du mir schnell zurück?
Liebe Grüße



Slide 4 - Slide

Wir besprechen Texte
- Was fällt dir auf?
Aufgabe 7 = Meinung auf Forum

Ich habe die Dokumentation über die Niederländer und ihre Traditionen gesehen. Ich möchte etwas sagen über Birgit und Ferdi.
Meiner Meinung nach haben beide recht. 



Slide 5 - Slide

Hausaufgabe war:
- Grammatik: Aufgabe 4-11 machen (Reader, Seite 76-80)

- jouw tekst (Aufgabe 6 oder 7) corrigeren en opnieuw inleveren
- neem vanaf vandaag jouw woordenboek NL-D altijd mee. 
Tip: leg het in jouw kluisje.
=> Die Antworten stehen auf der ELO, bei studiewijzer. Kontrolliere bitte selbständig! Fragen an Nora

Slide 6 - Slide

Hausaufgabe: Aufgabe 9, Seite 78
  1. “zijn broer” een lijdend voorwerp is. Het is het antwoord op de vraag: “Wie of wat ken je al lang?”
  2. “jouw ouders” is een meewerkend voorwerp: je kunt er “aan” voor zetten
  3. “van deze band” een bijvoeglijke bepaling is en een bezitsrelatie heeft met “het lied”
  4. “mijn nieuwe mobiele telefoon” is onderwerp. Het is het antwoord op de vraag: “Wie of wat heeft een veel betere camera?”


Slide 7 - Slide

Hausaufgabe: Aufgabe 10, Seite 79
  1. Meine (naamval 1e - geslacht: v - EIN-groep )
  2. dieses (naamval 4e - geslacht: o - DER-groep )
  3. Manche (naamval: 1e - geslacht: mv - DER-groep )
  4. deine (naamval: 4e - geslacht: v - EIN-groep )
  5. seines Bruders (naamval: 2e - geslacht: m - EIN-groep )
  6. Ihr (naamval: 1e - geslacht: o - EIN-groep )
  7. Jedes (naamval: 1e - geslacht: o - DER-groep )
  8. euere / eure (naamval: 1e - geslacht: o - EIN-groep )
  9. ihrem (naamval: 3e geslacht: m - EIN-groep )
  10. deiner (naamval: 3e geslacht: v - EIN-groep )


Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Genitiv (tweede naamval)

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

De tweede naamval drukt uit dat twee personen of zaken bij elkaar horen. In het Nederlands gebruiken we dan meestal van. Bijvoorbeeld:

de auto van mijn zus  -  das Auto meiner Schwester

Slide 12 - Slide

In het Nederlands?
Het Koninkrijk der Nederlanden
Het Leger des Heils
's avonds (=des avonds)
Anna's fiets
's Gravenhage
plek des onheils
de heer des huizes
de tand des tijds


Slide 13 - Slide

Der-groep:
mannelijk      vrouwelijk     onzijdig            meervoud
des + (e)s        der                  des + (e)s         der
dieses + (e)s   dieser             dieses +(e)s    dieser

Ein-groep:
mannelijk      vrouwelijk     onzijdig            meervoud
eines+(e)s      einer               eines                  keiner
meines+(e)s  meiner           meines+(e)s     meiner

Slide 14 - Slide

2e naamval of von?
In spreektaal komt von wel regelmatig voor 
en
-bij namen van personen: die Eltern von Tim
-bij geografische namen: der Hafen von Hamburg

Slide 15 - Slide

-s of -es?
Mannelijke en onzijdige woorden krijgen in de 2e naamval de uitgang -s, maar soms wordt in plaats daarvan de uitgang -es gebruikt:

-achter woorden die eindigen op een s-klank : die Quelle des Flusses (der Fluss)
-soms moet je de -s aan het einde verdubbelen: die Tore des Gefängnisses (das Gefängnis)
-achter woorden met 1 lettergreep: der Keller meines Hauses, die Mähnen des Pferdes

Slide 16 - Slide

1. De mening van mijn zus =
Die Meinung _________ Schwester__
A
meiner Schwester
B
meines Schwesters

Slide 17 - Quiz

2. Der Turm dies___ Kirche____ (die)
A
jenes Kirches
B
jener Kirche
C
jener Kirches
D
jenes Kirche

Slide 18 - Quiz

3. Die Mutter dies____ Kind____
A
dieser Kindes
B
dieser Kind
C
dieses Kindes
D
dieses Kind

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Link

Slide 21 - Slide