Taalinzicht les 6

Welkom 1HVd

Paklijst:
- Lesboek & lijntjesschrift
- Pen en/of etui
- (Nederlands) leesboek
- Opgeladen laptop (met oplader)


1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom 1HVd

Paklijst:
- Lesboek & lijntjesschrift
- Pen en/of etui
- (Nederlands) leesboek
- Opgeladen laptop (met oplader)


Slide 1 - Slide

Lesinhoud
Nakijken
Lesdoelen
Uitleg (Voornaamwoorden) & Zelfstandig werken
Laatste 5 moeilijke woorden
Controle lesdoelen
Afsluiting

Slide 2 - Slide

Opdracht 1 (blz. 146)
  • a. heel
  • b. achteraan
  • c. oogverblindend, fel
  • d. waarom, hier
  • e. zeldzaam
  • f. waar, nou, toch, eens, hierheen
  • g. licht
  • h. overal, hier
  • i. niet, meer
  • j. niet, niet, zelden

Slide 3 - Slide

Opdracht 6 (blz. 148)
  • a. bij, vanwege
  • b. voor, van, door
  • c. met, met, op
  • d. met, van, in
  • e. sinds, op, aan
  • f. met, door
  • g. in, aan
  • h. ondanks, in, voor
  • i. na, op
  • j. te, tussen

Slide 4 - Slide

Lesdoelen
Je leert:
- hoe je persoonlijke, bezittelijke, aanwijzende en betrekkelijke voornaamwoorden herkent in een zin.

Slide 5 - Slide

Voornaamwoorden 
Voornaamwoorden verwijzen naar mensen, dieren, dingen, eigennamen of zelfstandig gebruikte bvn.
Een voornaamwoord vervangt een 'naamwoord'. Het vervangt het woord voor een naamwoord.

- persoonlijk & bezittelijk voornaamwoord 
- aanwijzend voornaamwoord & betrekkelijk voornaamwoord 

Slide 6 - Slide

Het persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw)
1. Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een mens, dier of ding.
2. Het persoonlijk voornaamwoord staat op de plek van het zelfstandig naamwoord.

Voorbeelden: ik, jij, u, wij, jullie, zij, mij, jou, hem, haar, het, ons, jullie, hen, etc.

Karin heeft aan Ellen de fiets van de jongen gegeven.
Zij heeft aan haar de fiets van hem gegeven. 

pers.vnw                 pers.vnw                             pers.vnw  

Slide 7 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw)
1. Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is.
2. Het bezittelijk voornaamwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord.
3. Het bezittelijk voornaamwoord staat op de plek van het lidwoord

Voorbeelden: mijn, jouw, je, uw, zijn, haar, ons, onze, hun, (de jouwe/uwe)

Dit is jouw fiets, maar deze fiets is van mij. 

             bez. vnw                                                                       pers.vnw

Slide 8 - Slide

Vertel me eens op welke camping jullie je vakantie hebben doorgebracht.
A
me=pers, jullie=bez je=pers
B
me=bez, jullie=pers je=bez
C
me=pers, jullie=pers je=bez
D
me=bez, jullie=bez me=bez

Slide 9 - Quiz

Volgens jou wil jullie vriend uit Utrecht jouw zeilbootje dus graag kopen.
A
jou=pers, jullie=pers jouw=bez
B
jou=pers, jullie=bez jouw=bez
C
jou=bez, jullie=pers jouw=bez
D
jou=bez, jullie=bez jouw=bez

Slide 10 - Quiz

Aan de slag
Maak: Opdracht 1abcde & Opdracht 2 (blz. 143) 
Hoe: In stilte
Met wie: Alleen of met hulp van de docent
Tijd: 10 minuten
Klaar: Opdracht 3

Slide 11 - Slide

Opdr. 1abcde (blz. 142)
  • a. het: persoonlijk, uw: bezittelijk,      het: persoonlijk, haar: persoonlijk
  • b1. hij: persoonlijk,  ik: persoonlijk,
  • b2. het: persoonlijk, mijn: bezittelijk
  • c. zij: persoonlijk, zijn: bezittelijk

Slide 12 - Slide

Opdr. 1abcde (blz. 142)
  • d. hij: persoonlijk, hun: persoonlijk,   het (2e): persoonlijk hen: persoonlijk,   het (3e): persoonlijk mijne: bezittelijk
  • e. ik: persoonlijk,    je (1e) persoonlijk,   je (2e): bezittelijk, (me: wederkerend)

Slide 13 - Slide

Nakijken Opdracht 2 (blz. 142)
  • a. "je" is hier een persoonlijk voornaamwoord

  • "je" is hier een bezittelijk voornaamwoord

Slide 14 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw)
Een aanwijzend voornaamwoord wijst een mens, dier of een ding aan.

De aanwijzend voornaamwoorden: 
die, dat, dit, deze (degene, diegene, datgene, zulke, eenzelfde, datzelfde...)

Een aanwijzend voornaamwoord staat voor een zelfstandig naamwoord.  
Er kan een bijvoeglijk naamwoord tussen het aanw. vnw en het zn staan. 

Slide 15 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw)
Bijvoorbeeld:

      Deze rode fiets vind ik mooier dan die paarse(fiets). 


Slide 16 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw)
Bijvoorbeeld:

      Deze rode fiets vind ik mooier dan die paarse(fiets). 

Deze  & die = aanwijzend voornaamwoord, want wijst iets aan en staat direct voor een zelfstandig naamwoord. 

Slide 17 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw)
Let op!
- Dat en die zijn alleen aanwijzend voornaamwoorden als je ze kunt vervangen door dit en deze.

- Woorden die een plaats of richting aangeven zijn geen aanwijzend voornaamwoorden (daar, daarheen, daarover, daarlangs) Dit zijn bijwoorden, weet je nog?

Slide 18 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord (bet. vnw)
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar een woord (of woorden)
dat eerder in de zin genoemd is. (VB: die, dat, wie, wat, welk(e), hetgeen)

Het eerder genoemde woord (of woorden) noem je een antecedent.

Het antecedent staat meestal vlak voor het betrekkelijk voornaamwoord.

De man die in het ziekenuis lag, is weer beter.
betrekkelijk voornaamwoord: die want die verwijst naar een woord dat eerder in de zin genoemd is
antecedent: de man want de man is het eerder genoemde woord en staat vlak voor het betr. vnw

Slide 19 - Slide

Ingesloten antecedent 
De betrekkelijke voornaamwoorden ‘wie’ en ‘wat’ hebben meestal een ingesloten antecedent. 
Dat betekent dat ze niet terugwijzen naar woorden die ervoor staan. 
In plaats daarvan zit het antecedent verstopt in het betrekkelijk voornaamwoord zelf.

Slide 20 - Slide

Ingesloten antecedent 
Voorbeelden: 
Wie steelt is een dief.

Wie nog geen ranja heeft, mag nu een bekertje komen halen.

Wat daar geschreven staat, is onzin.

Slide 21 - Slide

Ingesloten antecedent 
Wie steelt is een dief.
Degene die steelt is een dief. 

Wie nog geen ranja heeft, mag nu een bekertje komen halen
Degene die nog geen ranja heeft, mag nu een bekertje komen halen.

Wat daar geschreven staat, is onzin.
Dat wat daar geschreven staat, is onzin. 

vergelijk met:
Het proefwerk dat ik gisteren maakte, was moeilijk.

Slide 22 - Slide

Aan de slag
Maak: Opdracht 6 (blz. 145) 
Hoe: In stilte
Met wie: Alleen of met hulp van de docent
Tijd: 10 minuten
Klaar: Opdracht 7 (Extra: Opdracht 5)

Slide 23 - Slide

Nakijken Opdracht 6 (blz. 142)
  • a. dezelfde: aanwijzend, die: betrekkelijk (met antecedent 'dezelfde mensen')
  • b. deze: aanwijzend, die: betrekkelijk (met antecedent 'deze zomer')

Slide 24 - Slide

Nakijken Opdracht 6 (blz. 142)
  • c. hetgeen: betrekkelijk (met ingesloten antecedent, 'hetgeen' betekent 'dat wat')
  • d. datgene: aanwijzend,                                    wat: betrekkelijk (met antecedent 'datgene')

Slide 25 - Slide

Nakijken Opdracht 6 (blz. 142)
  • e. die: betrekkelijk (met antecedent 'de film')
  • f. die: betrekkelijk (met antecedent 'Kim') soortgelijk: aanwijzend

Slide 26 - Slide

Moeilijke woorden
Bij de volgende toets hoort weer een rijtje met moeilijke woorden. Woorden van deze les:
ingenieus
norm
iets rekenen tot
analyseren
kwalificeren

Slide 27 - Slide

Moeilijke woorden
Bij de volgende toets hoort weer een rijtje met moeilijke woorden. Woorden van deze les:
ingenieus              = Slim bedacht, vindingrijk
norm                      = Een standaard waaraan iets moet voldoen
iets rekenen tot   = Iets zien als deel van een groep/categorie
analyseren            = Grondig onderzoeken en ontleden van iets
kwalificeren          = Iemand benoemen tot een categorie 
Opdracht: Zin maken voor elk woord (woord, voorbeeld, uitleg)

Slide 28 - Slide

Afsluiting
9 december toets

1e lesuur 9 november - Ruimte voor vragen (bereid deze voor!)
2e lesuur 9 november Toets Taalinzicht  + Woordenlijst (Ook de woorden van de vorige toets)

Slide 29 - Slide