- Een woord is een voorzetsel als je het kunt plaatsen vóór de kast of vóór de vakantie:
onder, boven, naast, in, tegen, op, aan de kast
in, tijdens, vanwege, gedurende de vakantie
Let op: Ik / ruim / mijn kamer / op.
--> op is géén VZ, maar een stukje van het scheidbaar werkwoord 'opruimen'.