signaalwoorden 2

Signaalwoorden
1 / 14
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3,4

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Signaalwoorden

Slide 1 - Slide

Signaalwoorden
Wat geven signaalwoorden aan?
  • geven het verband aan tussen zinnen en alinea's
  • geven belangrijke informatie over de opbouw van de tekst. 

9 categorieën signaalwoorden:
1. opsomming              6. doel     
2. uitleg                           7. tegenstelling
3 +4. conclusie, samenvatting               8.  twijfel
5. voorbeeld                                                9. relativering (een kleine maar...

Slide 2 - Slide

Welk signaalwoord past?
Je n'ai plus d'énergie, ______ je dois faire du sport.
A
comme
B
donc
C
puis
D
mais

Slide 3 - Quiz

Welk signaalwoord is geen tegenstelling?
A
pour
B
mais
C
pourtant
D
par contre

Slide 4 - Quiz

Welk signaalwoord past?
J'aime l'école, ______ j'espère qu'elle ouvrira bientôt ses portes.
A
alors
B
mais
C
ensuite
D
par contre

Slide 5 - Quiz

Welk signaalwoord geeft geen conclusie aan?
A
bref
B
donc
C
pourtant
D
enfin

Slide 6 - Quiz

Welk signaalwoord past?
D'abord on a bu du coca, ______ on a mangé un sandwich.
A
donc
B
par contre
C
puis
D
alors

Slide 7 - Quiz

Welk signaalwoord laat niet zien dat je te maken hebt met een opsomming?
A
bref
B
et
C
de plus
D
ensuite

Slide 8 - Quiz

Wat geeft het signaalwoord «pourtant» aan?
A
gevolg
B
oorzaak
C
tegenstelling
D
voorbeeld

Slide 9 - Quiz

Kies het passende signaalwoord:

Je reste à la maison, ______ il fait froid: -10 degrés.

A
pourtant
B
donc
C
parce qu'
D
par contre

Slide 10 - Quiz

Kies het passende signaalwoord:

J'ai fait toujours mes devoirs, ______ je n'ai pas de bonnes notes
A
par exemple
B
pourtant
C
bref
D
en plus

Slide 11 - Quiz

Kies het passende signaalwoord:

D'abord j'ai embrassé ma mère, ______ mon père et finalement mon petit frère.
A
ensuite
B
si
C
mais
D
donc

Slide 12 - Quiz

Vul het passende signaalwoord in:

J'ai fait mes exercices, j'ai appris le vocabulaire, j'ai pratiqué beaucoup, ______ je suis bien préparé!
A
en plus
B
parce que
C
par contre
D
bref

Slide 13 - Quiz

Sleep de signaalwoorden naar het verband dat zij aangeven. 
Opsomming
Relativering: 'kleine' maar
Tegenstelling
Conclusie
d'ailleurs
mais
par contre
donc
en plus
au contraire
d'une part, d'autre part
ensuite
alors
d'abord
puis
à la fois
bref
cependant

Slide 14 - Drag question