What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Grammatik LU - Kapitel 3 Modale werkwoorden
1 / 35
next
Slide 1:
Slide
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2,3
This lesson contains
35 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Dus, wat hoort bij 'jij moet':
Du ____ (moeten)
werkwoord: müssen
A
muss
B
musst
C
müsst
D
müssest
Slide 4 - Quiz
Kies de juiste vorm:
wir _____ (moeten)
A
mussen
B
müssen
C
müsstet
D
musst
Slide 5 - Quiz
Vertaal de vraag:
Moet jij je laten opmaken (schminken)?
Slide 6 - Open question
Hoe stel je de vraag:
Mag ik een knuffel (eine Umarmung?)
Slide 7 - Open question
Wat is de juiste vertaling?
Ich ____ nicht rauchen (dürfen).
A
dürst
B
darf
C
dürfen
D
darfst
Slide 8 - Quiz
Wat is de juiste vertaling?
Die Lehrer ______ schon rauchen. (dürfen)
A
darfen
B
darft
C
dürfen
D
darf
Slide 9 - Quiz
Slide 10 - Slide
Wat is de juiste vertaling:
Ich ____ es nicht. (wissen)
A
wiss
B
weiß
C
wisst
D
weißen
Slide 11 - Quiz
Wat is de juiste vertaling?
______ du es? (wissen)
A
Wisst
B
Weißt
C
Wissen
D
Weißen
Slide 12 - Quiz
Slide 13 - Slide
Wat is de juiste vertaling?
Du ______ das schon! (können)
A
kann
B
könnt
C
künnst
D
kannst
Slide 14 - Quiz
Wat is de juiste vertaling?
Ihr ______ das schon! (können)
A
kannen
B
kannst
C
könnt
D
können
Slide 15 - Quiz
Slide 16 - Slide
Wat is de juiste vertaling?
Ich ____ nicht mehr. (wollen)
A
wollen
B
willst
C
wollst
D
will
Slide 17 - Quiz
Vertaal:
Ze willen de film niet zien (sehen).
Slide 18 - Open question
Slide 19 - Slide
Wat is de juiste vertaling?
Ich ____ Pizza. (mögen)
A
mag
B
magst
C
mögt
D
magen
Slide 20 - Quiz
Wat is de juiste vertaling?
Alle ______ Pizza! (mögen)
A
mag
B
mögen
C
magst
D
mögt
Slide 21 - Quiz
Vertaal:
Ze houden van oranje.
Slide 22 - Open question
Slide 23 - Slide
Probeer ze allemaal:
Vertaal: wij moeten (müssen)
A
wir mussen
B
wir müsst
C
wir muss
D
wir müssen
Slide 24 - Quiz
Vertaal:
Zij moet trouwen (heiraten).
Slide 25 - Open question
Vertaal:
Nee, zij moet niet, zij wil trouwen.
Slide 26 - Open question
Kies de juiste vertaling:
Mag zij trouwen?
A
Mag sie heiraten?
B
Darf sie heiraten?
C
Mögen sie heiraten?
D
Dürfen sie heiraten?
Slide 27 - Quiz
Vertaal: ik mag (dürfen)
A
ich mag
B
ich darf
C
ich magst
D
ich dürfen
Slide 28 - Quiz
Vertaal: jullie zullen (sollen)
A
wir sollen
B
ihr sollen
C
ihr soll
D
ihr sollt
Slide 29 - Quiz
Vertaal: jij mag (dürfen)
A
du mag
B
du darfst
C
du mögen
D
du darfen
Slide 30 - Quiz
Vertaal: jij kan (können)
A
du kannst
B
du können
C
du kann
D
du könnst
Slide 31 - Quiz
Vertaal:
Zij kan goed dansen.
Slide 32 - Open question
Vertaal:
Zij mogen zich verkleden (verkleinen).
Slide 33 - Open question
Vertaal:
Zij wil een man zijn.
Slide 34 - Open question
Ik snap de modale werkwoorden:
A
Helemaal! (Total!)
B
Helemaal niet! (Total nicht!)
C
Bijna - nog even oefenen (Fast - noch üben)
D
Een beetje (Ein bisschen)
Slide 35 - Quiz
More lessons like this
Kapitel 8 - Modale werkwoorden
April 2022
- Lesson with
39 slides
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2,3
Kap 1 und 2 Quiz ww
March 2022
- Lesson with
30 slides
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
2T Kapitel 8
April 2021
- Lesson with
34 slides
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2,3
Modale werkwoorden 2T
December 2023
- Lesson with
26 slides
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2,3
modale werkwoorden
June 2021
- Lesson with
18 slides
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
modale werkwoorden
12 days ago
- Lesson with
18 slides
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
modale werkwoorden vt 3tl/4tl
November 2022
- Lesson with
16 slides
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3
DBKT2A K10 FERIEN Grammatik E KADER/TL
June 2023
- Lesson with
34 slides
Duits
Middelbare school
vmbo t, havo
Leerjaar 2