week 44: zinsdelen h4 + H5

Wat gaan we vandaag doen?
1. 10 minuten stillezen
2. Verder met opdracht 1 t/m 3 H1 pag. 31 (10 minuten). 
Kijk je antwoorden ook na en schrijf de goede antwoorden op.

3. Uitleg hoofdstuk 4 en 5 grammatica zinsdelen
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Wat gaan we vandaag doen?
1. 10 minuten stillezen
2. Verder met opdracht 1 t/m 3 H1 pag. 31 (10 minuten). 
Kijk je antwoorden ook na en schrijf de goede antwoorden op.

3. Uitleg hoofdstuk 4 en 5 grammatica zinsdelen

Slide 1 - Slide

Stillezen
Pak je boek
Ga lekker lezen! 
timer
10:00

Slide 2 - Slide

Enkelvoudig en samengesteld
Ik loop met een omweg naar huis. 
 > deze zin heeft één persoonvorm en is dus een enkelvoudige zin

Ik loop met een omweg naar huis omdat ik zin heb om te bewegen.
> deze zin heeft 2 persoonsvormen en is dus een samengestelde zin

Slide 3 - Slide

Hoofdzin:
- In een hoofdzin staan de persoonsvorm en het onderwerp (bijna) altijd naast elkaar. Je kan er geen woordje tussen zetten.
- Kan je ook als zelfstandige zin gebruiken.

Bijzin:
- In een bijzin hoeven de persoonsvorm en het onderwerp niet naast elkaar te staan. 
- De bijzin is vaak een onderdeel van de hoofdzin, je kunt hem vaak vervangen voor één woord
- Een bijzin kan je nooit los gebruiken 





Hoofdzin of bijzin?
TIP!
Je vindt de hoofdzin makkelijk door de zin vragend te maken. De hoofdzin komt dan vooraan te staan. Valkuil: 2 hoofdzinnen.

Slide 4 - Slide

In het nieuwe restaurant stond de ober al op ons te wachten en hij begroette ons hartelijk.

1. Wat is/zijn de persoonsvorm(en)
Hoofdzin of bijzin?

Slide 5 - Slide

In het nieuwe restaurant stond de ober al op ons te wachten en hij begroette ons hartelijk.

1. Wat is/zijn de persoonsvorm(en)
2. Wat zijn de onderwerpen?
Hoofdzin of bijzin?

Slide 6 - Slide

In het nieuwe restaurant stond de ober al op ons te wachten en hij begroette ons hartelijk.

1. Wat is/zijn de persoonsvorm(en)
2. Wat zijn de onderwerpen?
3. Kun je zinsdelen tussen pv en ow inzetten?
Hoofdzin of bijzin?

Slide 7 - Slide

In het nieuwe restaurant stond de ober al op ons te wachten en hij begroette ons hartelijk.

1. Wat is/zijn de persoonsvorm(en)
2. Wat zijn de onderwerpen?
3. Kun je zinsdelen tussen pv en ow inzetten?
   - Nee,    Wat kun je dan zeggen over hoofdzin/bijzin
Hoofdzin of bijzin?

Slide 8 - Slide

In het nieuwe restaurant stond de ober al op ons te wachten en hij begroette ons hartelijk.

1. Wat is/zijn de persoonsvorm(en)
2. Wat zijn de onderwerpen?
3. Kun je zinsdelen tussen pv en ow inzetten?
   - Nee,  het zijn dus twee hoofdzinnen!

In het nieuwe restaurant stond de ober al op ons te wachten.
Hij begroette ons hartelijk. 
Hoofdzin of bijzin?

Slide 9 - Slide

Toen de zomervakantie steeds dichterbij kwam, werden sommige leerlingen steeds minder gemotiveerd. 

1. Wat is/zijn de persoonsvorm(en)

Hoofdzin of bijzin?

Slide 10 - Slide

Toen de zomervakantie steeds dichterbij kwam, werden sommige leerlingen steeds minder gemotiveerd. 

1. Wat is/zijn de persoonsvorm(en)
2. Wat zijn de onderwerpen?


Hoofdzin of bijzin?

Slide 11 - Slide

Toen de zomervakantie steeds dichterbij kwam, werden sommige leerlingen steeds minder gemotiveerd. 

1. Wat is/zijn de persoonsvorm(en)
2. Wat zijn de onderwerpen?
3. Kun je zinsdelen tussen pv en ow inzetten?
  
   


Hoofdzin of bijzin?

Slide 12 - Slide

Toen de zomervakantie steeds dichterbij kwam, werden sommige leerlingen steeds minder gemotiveerd. 

1. Wat is/zijn de persoonsvorm(en)
2. Wat zijn de onderwerpen?
3. Kun je zinsdelen tussen pv en ow inzetten?
   - ja
   - nee, wat kun je daardoor zeggen over hoofdzinnen en bijzinnen?   
   


Hoofdzin of bijzin?

Slide 13 - Slide

Toen de zomervakantie steeds dichterbij kwam, werden sommige leerlingen steeds minder gemotiveerd. 

1. Wat is/zijn de persoonsvorm(en)
2. Wat zijn de onderwerpen?
3. Kun je zinsdelen tussen pv en ow inzetten?
   - ja,  Bijzin  - vervangen door toen
   - nee,  hoofdzin
   


Hoofdzin of bijzin?

Slide 14 - Slide

Nevenschikkend = gelijkwaardig
Bijvoorbeeld een zin die bestaat uit 2 hoofdzinnen. Of een zin met 2 bijzinnen. 

Onderschikkend = niet gelijkwaardig
Bijvoorbeeld een hoofdzin met een bijzin.
   


Nevenschikkend of onderschikkend?

Slide 15 - Slide

Er bestaan zinsdelen. Zoals het onderwerp, of een lijdend voorwerp. 

Bijzinnen zijn een zinsdeel in de hoofdzin. Een zinsdeel met een persoonsvorm erin, heet een zinsdeelzin. 
1. Onderwerpzin
2. Lijdensvoorwerpszin
3. Meedwerkendvoorwerpszin
4. Bijwoordelijkbepalingszin (bijwoordelijke bijzin)
   


Zinsdeelzinnen 

Slide 16 - Slide

Maken + nakijken: opdracht 1 t/m 3 H4 zinsdelen
Ben je al snel klaar? Dan maak je ook opdracht 4. 

   


Aan de slag 

Slide 17 - Slide