Dag 3

Thema 3

Wonen

de buurt

• een deel van een stad 
• buurt - buurten
• zin: Ik woon in de buurt van de school.
• zin: In mijn buurt wonen veel kinderen.

12

dank

• je bent ergens blij om
• dankbaar

• zin: Bedankt dat je me wilt helpen.
• zin: Dank je wel.

13

die

• aanwijzen
• iets wat verder weg is
• die < > deze
• zin: Die fiets vind ik wel mooi; deze niet.
• zin: Is die pen van jou of is deze pen van jou?

14

het dier

• geen mens, geen plant
• het dier - de dieren

• zin: Een kat is een dier.
• zin: In het bos leven veel dieren.

15

het ding

• een voorwerp
• het ding - de dingen
• zin: Als ik ga schrijven heb ik twee dingen nodig: een potlood en een papier. 

16

Maak een zin met:
werkwoord: wonen - de buurt - ik

Dag 2

12

Dag 2

12

Welk gebouw is er in jouw buurt?

Maak een goede zin.
Wie bedank jij? Waarom?

Dag 2

13

A - Ik eet die appel op.
B - Ik lees die boek.
C - Ik pak die kip.
D - Ik drink uit die glas.

Dag 2

14

1. A - goed B - fout C - goed D - goed
2. A - goed B - fout C - goed D - fout
3. A - goed B - goed C - goed D - fout
4. A - goed B - fout C - fout D - goed

Een kip is een ..................
De kip is ........... als hij een ei legt.
Het ei is een ......................

Dag 2

9-15-16

1. dier - blij - dier
2. dier - blij - ding
3. ding - blij - ding
4. dier - buiten - dier