Les 2.1.2 Moleculen en atomen

Les 2.1.2 Moleculen en atomen
1 / 39
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 39 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Les 2.1.2 Moleculen en atomen

Slide 1 - Slide

Planning
  • Herhaling 2.1
  • Nakijken: 2 en 6 t/m 9 (vanaf blz 66)
  • Verder 2.1
  • Opdrachten maken

Slide 2 - Slide

Leerdoelen 2.1 moleculen en atomen
  • 2.1.1 Je weet dat moleculen zijn opgebouwd uit atomen.
  • 2.1.2 Je kunt het verschil uitleggen tussen elementen en verbindingen.
  • 2.1.3 Je kunt moleculen weergeven in molecuulformules.
  • 2.1.4 Je kunt de systematische naamgeving van moleculen toepassen.
  • 2.1.5 Je kunt het verschil tussen een scheidingsmethode, een faseovergang en een chemische reactie op microniveau beschrijven.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Chemische reacties
  • Chemische reactie: wanneer (begin)stoffen verdwijnen en er nieuwe stoffen ontstaan.

Slide 5 - Slide

Symbolentaal
  • Moleculen zijn opgebouwd uit atomen.


Slide 6 - Slide

Symbolentaal
  • Moleculen zijn opgebouwd uit atomen.




Slide 7 - Slide

Symbolentaal
  • Moleculen zijn opgebouwd uit atomen.

  • Atoombinding: atomen in een molecuul zijn met atoombindingen aan elkaar verbonden. 


Slide 8 - Slide



Tijdens deze chemische reactie gaan de watermoleculen kapot en ontstaan waterstof- en zuurstofmoleculen. Alle atomen blijven behouden.
H = waterstofatoom
O = zuurstofatoom

Slide 9 - Slide

Symbolentaal
  • Moleculen zijn opgebouwd uit atomen.
  • Elk atoomsoort heeft een eigen naam en een eigen symbool.​
  • De eerste letter is ALTIJD een hoofdletter en als er een tweede letter is, is dat ALTIJD een kleine letter​
  • Elementen: een stof die je niet verder in kleinere deeltjes kunt splitsen (atoomsoort=element)


Slide 10 - Slide

Tabel 1 blz 60

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Alcohol molecuul schrijf je als: 
C2H6O

Slide 14 - Slide

Alcohol molecuul schrijf je als: 
C2H6O
Index: staat rechtsonder een symbool. Geeft het aantal atomen in het molecuul weer.

Slide 15 - Slide

Verbinding vs element
  • Verbindingen: ontleedbare stoffen. Bestaat uit twee of meer atoomsoorten.
  • H2O
  • C6H12O6
  • Elementen: niet-ontleedbare stoffen. Bestaat uit één atoomsoort.
  • H2
  • O2
  • Au

Slide 16 - Slide

Molecuulformules
Uit je hoofd leren!


Slide 17 - Slide

Twee-atomige moleculen
De meeste elementen bestaan uit één-atomige moleculen. Maar een paar elementen bestaan uit twee-atomige moleculen.
Twee-atomige moleculen ezelbruggetje
  • Claire Fietst Naar Haar Oma In Breda
  • Cl2aire F2ietst N2aar H2aar O2ma I2n Br2eda

Slide 18 - Slide

nakijken: 2 en 6 t/m 9  
(vanaf blz 66)

Slide 19 - Slide

2
  • a) Niet waar, een verbinding bestaat uit moleculen die uit meer dan een atoomsoort bestaan.
  • b) Niet waar, want de moleculen worden alleen maar gesorteerd.
  • c) Waar, want elke stof bestaat uit zijn eigen soort moleculen.
  • d In de vaste fase van een stof kunnen moleculen niet bewegen.
  • Niet waar, want ze trillen op hun plaats. Ze kunnen niet door de stof heen bewegen.
  • e Bij een faseovergang worden atoombindingen verbroken.
  • Niet waar, atoombindingen worden alleen verbroken bij een chemische reactie. Faseovergangen zijn geen chemische reacties.
  • f De stof zuurstof geef je weer met O.
  • Niet waar, de formule van de stof zuurstof is O2. O is het symbool van de atoomsoort zuurstof, maar moleculen van de stof zuurstof bestaan altijd uit twee atomen.



Slide 20 - Slide

2
  • d) Niet waar, want ze trillen op hun plaats. Ze kunnen niet door de stof heen bewegen.
  • e) Niet waar, atoombindingen worden alleen verbroken bij een chemische reactie. Faseovergangen zijn geen chemische reacties.
  • f) Niet waar, de formule van de stof zuurstof is O2. O is het symbool van de atoomsoort zuurstof, maar moleculen van de stof zuurstof bestaan altijd uit twee atomen.


Slide 21 - Slide

6
  • a) CO2
  • b) N2
  • c) C2H6
  • d) Br2
  • e) NH3
  • f) C3H6O2


Slide 22 - Slide

7
  • a) 3 atoomsoorten
  • b) 1 fosforatoom
  • c) 4


Slide 23 - Slide

8
  • a) de atoomsoort of de stof tin
  • b) SN is een verbinding. Een molecuul SN bestaat uit een zwavel- en een stikstofatoom. (SN is de stof zwavelmononitride.)
  • c) Pb is de formule van de atoomsoort lood of het metaal lood. (PB is de formule van de (niet-bestaande) verbinding ‘fosforboride’)


Slide 24 - Slide

9
  • a) Niet waar. Als alabandiet een mengsel zou zijn, dan zouden de grijze en gele stof nog zichtbaar moeten zijn. Er is een nieuwe stof met nieuwe stofeigenschappen ontstaan, waarin de elementen (atoomsoorten) zwavel en mangaan zitten.


Slide 25 - Slide

9
  • b) Niet waar. Als de stoffen mangaan en zwavel aanwezig zouden zijn, spreek je nog steeds van een mengsel. Bij opdracht a heb je al geconstateerd dat alabandiet een zuivere stof is.
  • c)  Waar. Om alabandiet te vormen, zijn de stoffen mangaan en zwavel gebruikt. In deze stoffen zitten de atoomsoorten zwavel en mangaan, dus deze zitten ook in alabandiet.


Slide 26 - Slide

Leerdoelen 2.1 moleculen en atomen
  • 2.1.1 Je weet dat moleculen zijn opgebouwd uit atomen.
  • 2.1.2 Je kunt het verschil uitleggen tussen elementen en verbindingen.
  • 2.1.3 Je kunt moleculen weergeven in molecuulformules.
  • 2.1.4 Je kunt de systematische naamgeving van moleculen toepassen.
  • 2.1.5 Je kunt het verschil tussen een scheidingsmethode, een faseovergang en een chemische reactie op microniveau beschrijven.

Slide 27 - Slide

Naamgeving verbindingen
  • Systematische naam: naam, op een systematische manier, om een stof te benoemen. 
  • bijvoorbeeld: koolstofdioxide is de systematische naam voor CO2

Slide 28 - Slide

Regels systematische naam
  1. De eerste atoomsoort in de molecuulformule krijgt eigen naam
  2. De tweede (en laatste) atoomsoort in de molecuulformule krijgt de uitgang -ide. Zie tabel 4 blz 66.
  3. Je geeft de het aantal atomen per atoomsoort aan met een grieks telwoord (tabel 5 blz 66). Het griekse telwoord zet je VOOR het desbetreffende atoomsoort
  4. Alleen als het woord ''mono'' vooraan staat, mag/moet je deze weglaten. 

Slide 29 - Slide

Dus, samengevat: 
Je geeft in de formule aan hoe vaak een atoom voorkomt. Dit doe je door het Griekse telwoord VOOR de desbetreffende stof te zetten.
  • CO2: koolstofdioxide
  • CO: koolstofmono-oxide
De namen van de stoffen eindigen over het algemeen op ‘ide’.
  • PCl3: fosfortrichloride
  • SO2: zwaveldioxide
  • H2S: diwaterstofmonosulfide
‘mono’ wordt nooit bij het eerste atoom in de molecuulformule vermeld. 
  • Dus koolstofmono-oxide ipv monokoolstofmono-oxide.

Slide 30 - Slide

Voorbeeld 1
  • P2O5
  • difosforpentaoxide

Slide 31 - Slide

Voorbeeld 2
  • Koolstofdisulfide
  • CS2

Slide 32 - Slide

Maken: 10, 12 en 13 (blz 69)

Slide 33 - Slide

10

Slide 34 - Slide

10

Slide 35 - Slide

12
  1. b
  2. c
  3. a
  4. d

Slide 36 - Slide

13
  • a) C8H10N4O2
  • b) 24 atomen, vier atoomsoorten
  • c) Cafeïne is een verbinding, want een verbinding bestaat altijd uit meer dan één atoomsoort. Zoals hier het geval is, namelijk vier atoomsoorten.

Slide 37 - Slide

13
  • d) gegevens
  • V = 150 mL = 0,15 L
  • m = 75 mg = 0,075 g
  • gevraagd het gehalte cafeïne = ? g/L
  • uitwerking gehalte cafeïne = m/V = 0,075/0,15 = 0,50 g/L
  • e) Cafeïnemoleculen en watermoleculen zitten kriskras door elkaar en de watermoleculen omringen de cafeïnemoleculen.

Slide 38 - Slide

13
  • f) De cafeïne lost op in het oplosmiddel, de rest van de boon niet; de scheidingsmethode berust op het verschil in oplosbaarheid. Dit is extractie.

Slide 39 - Slide