Exercice 16B, p. 25
1 In ieder zin wordt een andere vorm van bleu gebruikt.
2 met mannelijk, vrouwelijk, enkelvoud, meervoud
3 a -e
b -s
c -es
4 In deze zinnen staat het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord.
Exercice 16C – En étapes, p. 27
1 a bleu, bleu hoort bij een woord dat mannelijk is, namelijk un jean.
b noires, noires hoort bij een woord dat vrouwelijk meervoud is, namelijk chaussures.
c sportifs, sportif hoort bij een woord dat mannelijk meervoud is, namelijk mes frères.
d stricte, strict hoort bij een woord dat vrouwelijk is, namelijk une prof.