hfst 1.1 Wat wil je kopen?

Hfst 1.1 m/h leerjaar 2 
Voorkennis:
Aan het einde van de Les.....

  • kun je uitleggen wat het verschil is tussen basisbehoeften en overige behoeften.
  • je weet dat je met goederen en diensten in je behoeften kunt voorzien.
  • je kunt een geldbedrag op de juiste manier noteren
  • je kent het verschil tussen consumeren en zelfvoorziening
  • je kunt een gemiddelde berekenen
Planning:
uitleg
zelfstandig werken
To do:
opg 1 t/m 15
nakijken
herhalingsopdrachten 
of plusopdrachten (havo)
Formatieve toets 1.1
procenten berekenen LessonUp 
 

1 / 17
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Hfst 1.1 m/h leerjaar 2 
Voorkennis:
Aan het einde van de Les.....

  • kun je uitleggen wat het verschil is tussen basisbehoeften en overige behoeften.
  • je weet dat je met goederen en diensten in je behoeften kunt voorzien.
  • je kunt een geldbedrag op de juiste manier noteren
  • je kent het verschil tussen consumeren en zelfvoorziening
  • je kunt een gemiddelde berekenen
Planning:
uitleg
zelfstandig werken
To do:
opg 1 t/m 15
nakijken
herhalingsopdrachten 
of plusopdrachten (havo)
Formatieve toets 1.1
procenten berekenen LessonUp 
 

Slide 1 - Slide

0

Slide 2 - Video

Bram krijgt €10 zakgeld per week. Hoeveel is dat per maand?
A
soms €40 of €50
B
€43,33
C
€40
D
€45

Slide 3 - Quiz

De contributie voor de voetbalclub kost € 95 per jaar.
Hoeveel is dat per week?
A
€ 1,79
B
€ 1,83
C
€ 7,30
D
€ 7,92

Slide 4 - Quiz

Fam. de Boer ontvangt € 197,51 kinderbijslag per kwartaal.
Hoeveel is dit per jaar?
A
€ 592,53
B
€ 790,04
C
€ 987,55
D
€ 65,84

Slide 5 - Quiz


Overzicht inkomsten en uitgaven
OPDRACHT
Maak een overzicht van al je inkomsten 
per maand (bijv. zakgeld, klusjes etc.).
Hoeveel geef je iedere maand uit per categorie (eten/drinken, sport, telefoon, andere abonnementen, kleding, uitgaan).
Hoeveel houd je over of kom je tekort per maand?

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Basisbehoeften
Overige behoeften

Slide 8 - Drag question

PRIMAIR
SECUNDAIR
Plaats de behoeften in de bijbehorende vakken.
Primaire behoeften
Secundaire behoeften
Medicijnen
Vitaminepillen
Benzine
Smartphone
Televisie
Bed
Groente en fruit
Auto
Beroepsopleiding

Slide 9 - Drag question

Behoeften verschillen door:
  • budget (hoeveel heb je te besteden)
  • leeftijd
  • geslacht
  • de invloed van vrienden en klasgenoten
  • de invloed van familie
  • de invloed van reclame

Slide 10 - Slide

Diensten
Activiteiten waarmee je in iemands behoeften voorziet, zoals bediening in een restaurant of het knippen van iemands haar.

Slide 11 - Slide

Goederen
Tastbare producten waarmee je in je behoefte kunt voorzien.

Gebruiksgoederen gaan langere tijd mee, zoals een fiets.
(Verbruiksgoederen raken op, zoals voedsel of shampoo).

Slide 12 - Slide

Vrije goederen
Vrije goederen zijn tegenovergesteld aan schaarse goederen. Iedereen mag er gebruik van maken, zonder er voor te hoeven betalen.

Voorbeelden: zonlicht, wind, zeewater.

Slide 13 - Slide

Prioriteiten
Je kunt niet in al je behoeften voorzien doordat middelen schaars zijn. Je moet keuzes maken.

Bepalen wat je het belangrijkste vindt, noem je prioriteiten stellen.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Slide 16 - Slide

Rekenregels
  1. Schrijf altijd je berekening op.
  2. Geldbedragen schrijf je op met een euroteken.  B.v. €2,50
  3. Geldbedragen rond je af op 2 decimalen. B.v. €10,89
  4. Als het antwoord een percentage is zet je er een %- teken achter. B.v. 6%
  5. Procenten rond je af op 1 decimaal. B.v. 12,4%
  6. Bij duizendtallen/ miljoenen/ miljarden zet je punten. Vanaf rechts na elke 3 cijfers een punt. B.v. 7.500.000 (7,5 miljoen) mensen of €24.700,-

Slide 17 - Slide