1. Hieronder staan vijf werkwoorden. Noteer de ik-vorm tegenwoordige tijd en de ik-vorm verleden tijd.
adverteren – ik adverteer, ik adverteerde
begroten – ik begroot, ik begrootte
doven – ik doof, ik doofde
feesten – ik feest, ik feestte
sporten – ik sport, ik sportte