This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
H3 Politieke revoluties
Quiz
Slide 1 - Slide
B1 De verlichting
Slide 2 - Slide
Welke periode hoort er bij dit hoofdstuk?
A
Tijd van steden en staten
B
Tijd van ontdekkers en hervormers
C
Tijd van regenten en vorsten
D
Tijd van pruiken en revoluties
Slide 3 - Quiz
Welke historische periode hoort er bij dit hoofdstuk?
Slide 4 - Open question
Hiernaast zie je een spotprent over de standenmaatschappij in Frankrijk. Een man staat gebukt en op zijn rug zitten twee andere mannen.
Sleep de standen naar de juiste man in de afbeelding.
1
2
3
Slide 5 - Drag question
Had een rijke koopman in het ancien régime privileges?
A
Ja, want kooplieden behoorden tot de derde stand en hadden dus speciale voorrechten.
B
Ja, want wie rijk was, was automatisch van adel en had dus allerlei voorrechten.
C
Nee, want de koning had absolute macht en was dus de enige met een speciale voorrechten.
D
Nee, want kooplieden behoorden toot de derde stand en hadden dus geen voorrechten.
Slide 6 - Quiz
Verlichting
Ancien Regime
verstand gebruiken
standensamenleving
tolerantie
democratie
gelijkheid
vastleggen rechten en plichten
macht voor het volk
onderzoek en experiment
privileges
absolutisme
stadhouder en regentenkliek
Slide 7 - Drag question
Noem een belangrijk verschil tussen de ideeën van Rousseau en die van Montesquieu.
Slide 8 - Open question
Montesquieu was bang voor ‘machtsmisbruik door het bestuur’. Hieronder staan vijf gebeurtenissen. Welke twee zijn voorbeelden van ‘machtsmisbruik door het bestuur’?
A
Een burgemeester geeft een bevriende architect opdracht voor de bouw van het stadhuis.
B
Een koning slaat zijn vrouw, omdat zij hem heeft uitgescholden.
C
Een koningin ontlaat een minister, omdat die minister belastinggeld heeft verspilt.
D
Een schrijver publiceert een boek over een verkeerd besluit door de regering.
Slide 9 - Quiz
B2 De Franse Revolutie
Slide 10 - Slide
Zet de volgende gebeurtenissen in de goede tijdsvolgorde.
De derde stand eist meer inspraak in de Staten-Generaal.
De Nationale Vergadering wordt opgericht.
De Staten-Generaal komen na 174 voor het eerst weer bijeen.
Frankrijk heeft onder Lodewijk XVI grote financiële problemen.
Parijse burgers bestormen de Bastille
Verlichte denkers doen voorstellen om de samenleving te verbeteren.
Slide 11 - Drag question
oorzaken Franse revolutie
Slide 12 - Slide
In 1789 werden de privileges van de eerste en tweede stand afgeschaft. Daarmee kwam er officieel een einde aan het
A
absolutisme
B
ancien régime
Slide 13 - Quiz
In 1791 werd een grondwet aangenomen waarin de drie machten werden gescheiden. De koning had vanaf dat moment de
A
rechtsprekende macht
B
uitvoerende macht
C
wetgevende macht
Slide 14 - Quiz
Met die nieuwe grondwet kreeg de volksvertegenwoordiging
A
rechtsprekende macht
B
uitvoerende macht
C
wetgevende macht
Slide 15 - Quiz
Door deze grondwet kwam er officieel een einde aan het
A
absolutisme
B
ancien régime
Slide 16 - Quiz
In 1792 groeide de onrust onder de Franse revolutionairen. Deze onrust had een politiek-bestuurlijk gevolg. Welk gevolg was dat?
A
De Fransen besloten van hun land een republiek te maken.
B
Er kwam een einde aan de terreur onder leiding van de koning.
C
Frankrijk kreeg een regering van gematigde bestuurders.
D
Vanwege zijn steun aan de koning werd Robespierre onthoofd.
Slide 17 - Quiz
Gematigden
Radicalen
Gaven alleen rijken stemrecht.
Kozen de kant van Robespierre.
Waren verantwoordelijk voor de Terreur.
Werden gewantrouwd door de armen.
Slide 18 - Drag question
B3 De Bataafse Revolutie
Slide 19 - Slide
Vergelijk het bestuur in de Republiek met het bestuur in het ancien régime in Frankrijk. Wat is een belangrijke overeenkomst?
A
De gewone bevolking had geen inspraak in het bestuur.
B
Het bestuur was in feite in handen van de adel en geestelijkheid.
C
Het centrale bestuur stond onder leiding van één man (koning/stadhouder)
D
Rijke handelaren vormden de machtigste groep in het bestuur.
Slide 20 - Quiz
Welke zin past bij de patriotten?
A
Zij noemden zich 'oranjegezinden', oftewel 'goede vaderlanders'.
B
Zij verjoegen stadhouder Willem V, maar lieten de regenten met rust.
C
Zij vonden dat de regenten het land niet goed bestuurden.
D
Zij waren principieel tegen het gebruik van geweld om hun doelen te bereiken.
Slide 21 - Quiz
Lees onderstaande bron
Gedeelte uit een tekst die in 1781 is geschreven door Joan Derk van der Capellen tot den Pol.
O, landgenoten! [...] Het land is van u allemaal, en niet van de prins* en zijn hoge vrienden. Zij zien het Nederlandse volk als hun eigendom, als hun ossen en schapen, die zij naar eigen inzicht mogen scheren en slachten. Maar het volk dat in een land woont, de bewoners, de burgers en boeren, armen en rijken, machtigen en machtelozen – zij allemaal bij elkaar zijn de echte eigenaren, de heren en meesters van het land. Zij kunnen zeggen wat er moet gebeuren, en hoe en door wie zij willen worden geregeerd.
* Stadhouder Willem V.
Tip!
Maak een foto zodat je de bron bij de volgende vragen nog eens kunt lezen.
Slide 22 - Slide
Op wie had Van der Capellen tot den Pol kritiek?
Slide 23 - Open question
Welk verlicht idee zie je terug in de bron?
Slide 24 - Open question
Noem twee directe politiek-bestuurlijke gevolgen van de machtsovername door de patriotten.
Slide 25 - Open question
Rond 1800 kende Nederland verschillende vormen van bestuur. Maak de juiste combinaties.
Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (1588-1795)
Bataafse Republiek (1795-1798)
Bataafse Republiek (1798-1806)
Bestuur door regenten en stadhouder.
Bestuur na staatsgrepen door een klein groepje mannen.
Bestuur door Nationale Vergadering.
Slide 26 - Drag question
B4 Napoleon verovert Europa
Slide 27 - Slide
Zet de gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde.
De radicalen komen aan de macht.
In Parijs wordt de Bastille bestormd.
Napoleon Bonaparte grijpt de macht.
Door de oorlog worden voedingsmiddelen snel duurder.
Frankrijk wordt een keizerrijk.
Lodewijk XVI probeert het land te ontvluchten.
Slide 28 - Drag question
Rond 1800 hadden veel Fransen grote bewondering voor Napoleon. Waarom?
A
Hij behaalde de ene na de andere militaire overwinning.
B
Hij bleef heel bescheiden en gaf niets om pracht en praal.
C
Hij gaf de burgers eindelijk inspraak in het bestuur.
D
Hij gaf de geestelijkheid en de adel hun privileges terug.
Slide 29 - Quiz
De Franse Revolutie had veel in de Franse samenleving veranderd. Noem twee veranderingen die onder Napoleon bleven bestaan.
Slide 30 - Open question
Wie was wanneer aan de macht in Nederland?
1795 - 1798
1806 - 1810
1810 - 1813
1813 - 1840
Napoleon Bonaparte
Lodewijk Napoleon
Nationale vergadering
Willem I
Slide 31 - Drag question
In 1810 was er een belangrijke politiek-bestuurlijke verandering in Nederland. Welke verandering was dat?
Slide 32 - Open question
Nederland werd een provincie van het Franse keizerrijk. Noem de directe politiek-bestuurlijke oorzaak van deze verandering.
Slide 33 - Open question
Nederland werd een provincie van het Franse keizerrijk. Noem een politiek-bestuurlijk, een cultureel en een economisch gevolg van deze verandering.
Politiek bestuurlijk
Cultureel
Economisch
Je moest op school Frans leren
De handel met Groot-Brittannië kwam stil te liggen.
Iin Nederland golden voortaan de Franse wetten
Slide 34 - Drag question
Het vertrek van de Fransen uit Nederland in 1813 had ook een belangrijk politiek-bestuurlijk gevolg voor Nederland. Noem dit gevolg