Kapitel 4 Par 1 les 1

der Unterrichtsplan

- Rückblick
- Einleitung Kapitel 4 "Freizeit"
- Erklärung der Modalverben  im Präsens
( = uitleg modale werkwoorden in de tegenwoordige tijd) 
- Aufgabe 1, 2, 4, 5 und 6 machen
1 / 30
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

der Unterrichtsplan

- Rückblick
- Einleitung Kapitel 4 "Freizeit"
- Erklärung der Modalverben  im Präsens
( = uitleg modale werkwoorden in de tegenwoordige tijd) 
- Aufgabe 1, 2, 4, 5 und 6 machen

Slide 1 - Slide

die Lernziele

- ihr könnt die Deutschen Modalverben und ihre Bedeutung geben.
( jullie kunnen de duitse modale werkwoorden en hun betekenis geven) .
- ihr könnt die Merkmale der Modalverben nennen
( jullie kunnen de kenmerken van de modale werkwoorden noemen).
- ihr könnt die Modalverben richtig konjugieren
( jullie kunnen de modale werkwoorden juist vervoegen)  

Slide 2 - Slide

Modale werkwoorden Duits
Tegenwoordige tijd

Slide 3 - Slide

Wat zijn "Modalverben"?
"Modalverben" geven een andere betekenis aan een werkwoord in de zin. 
Bijvoorbeeld:
Ik werk:  ik zal werken, ik moet werken, ik mag werken......
De betekenis van de zin verandert.
De onderstreepte woorden zijn modale werkwoorden (Modalverben in het Duits), oftewel hulpwerkwoorden.

Slide 4 - Slide

Er zijn 6 modale hulpwerkwoorden in het Duits:
1. können = kunnen
2. mögen = lusten, aardig vinden, leuk vinden
3. dürfen = mogen
4. müssen = moeten (noodzaak, wat niet anders kan)
5. sollen = moeten (de wil van iemand anders, een bevel)
6. wollen = willen

Slide 5 - Slide

Modalverben & wissen


Kennen jullie de zes Duitse modale hulpwerkwoorden  + het werkwoord "wissen" (= weten) ?

Slide 6 - Slide

Er zijn verschillende Modalverben......
Wij focussen ons eerst op:

  • dürfen   (= mogen)
  • können (= kunnen)

Slide 7 - Slide

Wat is er anders bij "können"?
             zwak werkwoord:            modaal  werkwoord 'können':
ich               wohn e                          ich                kann -
du                wohn st                         du                kann st
er/sie/es   wohn                           er/sie/es    kann -
wir               wohn en                        wir                könn en
ihr                wohn t                            ihr                könn t
sie/Sie       wohn en                         sie/Sie       könn en

Slide 8 - Slide

Wat is er anders bij "dürfen"
             zwak werkwoord:            modaal  werkwoord 'dürfen:
ich               wohn e                          ich                darf -
du                wohn st                         du                darf st
er/sie/es   wohn                           er/sie/es    darf -
wir               wohn en                        wir                dürf en
ihr                wohn t                            ihr                dürf t
sie/Sie       wohn en                         sie/Sie       dürfen

Slide 9 - Slide

Vergelijk de stam en de uitgangen
Bij een modaal werkwoord in het Duits:

  • Enkelvoud (ich, du, er/sie/es) verandert de stamklinker
     können --> ich kann
     dürfen --> ich darf
  • Ich + er/sie/es krijgen geen uitgang (dus geen "e" of "t"!)
    ich darf , ich kann... er darf, er kann

Slide 10 - Slide

Wat helpt je bij het leren?
  • Bij deze werkwoorden is de klinker in het enkelvoud zoals in het Nederlandse enkelvoud:
    - dürfen (= mogen, ik mag)   ->  ich darf
    - können (= kunnen, ik kan)   > ich kann

Slide 11 - Slide

Maak nu een paar oefeningen,
vertaal:
hij kan

A
Er könne
B
Er kann
C
Er kannt
D
Er könnt

Slide 12 - Quiz

Vertaal:
jij mag
A
du darfst
B
du magst
C
du darf
D
du mag

Slide 13 - Quiz

Vertaal:
Lisa kan
A
Lisa kannst
B
Lisa kann
C
Lisa können
D
Lisa kannt

Slide 14 - Quiz

Vertaal:
jullie mogen
A
ihr dürft
B
ihr darft
C
ihr dürfen
D
ihr darf

Slide 15 - Quiz

Sehr gut gemacht! Weiter gehts!
Sehr gut! 

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

wissen
Dit werkwoord wordt op dezelfde manier vervoegd als de Modale Hulpwerkwoorden (al is het natuurlijk geen hulpwerkwoord!)

Zien jullie het?
De 1. en 3. pers. enkv. géén uitgang!

Slide 18 - Slide

GOED ONTHOUDEN!
1.  Bij ich  en  er/sie/es : hebben deze werkwoorden 
     geen uitgang .
2. In het enkelvoud (ich - du - er/sie/es) verandert de  
     klinker in de stam (behalve bij sollen)
3. Bij wir en sie (meervoud) en Sie (u) heb je altijd de hele 
     werkwoordsvorm (natuurlijk alléén in de tegenwoordige tijd).

Slide 19 - Slide

Übung macht den Meister!

Slide 20 - Slide

Bij welke vorm hebben modale werkwoorden geen uitgang?
A
ich en du
B
ich en er/sie/es
C
ich en wir
D
er/sie/es en ihr

Slide 21 - Quiz

____________ ihr die Modalverben bilden?
A
Könnt
B
Könnte
C
Konntet
D
Könntet

Slide 22 - Quiz

Ich (können) ……………. dir helfen.

Slide 23 - Open question

Er (wissen) …….. noch nicht so viel.

Slide 24 - Open question

Wir (wollen) ……… dich nicht stören.

Slide 25 - Open question

Du (dürfen) ……… heute früher nach Hause gehen.

Slide 26 - Open question

Ich (dürfen) ……. es euch nicht sagen.

Slide 27 - Open question






GA ZO DOOR!!!!

Slide 28 - Slide

- Aufgabe 1, 2, 4, 5 und 6 machen
*  ihr dürft miteinander überlegen, aber ihr sollt flüstern

Fragen? 


Slide 29 - Slide

Hausaufgaben: bis einschließlich Aufgabe 6 muss fertig sein.  + bestudieren Seite 82 TB Grammtik A und Seite 83 TB Grammatik D.

Evaluation
* Was sind die Merkmale
der Modalverben?
* Nenne die Modalverben auf 
Deutsch



Slide 30 - Slide