Hoofdstuk 7 paragraaf 3

1 / 33
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Wat is een ander gevolg van een tropische orkaan naast overstromingen?
A
Grote hagelstenen en onweersbuien
B
Schade aan de kust door hoge golven
C
Extreem lage temperaturen
D
Bosbranden in het binnenland

Slide 6 - Quiz

Wat gebeurt er bij overstromingen veroorzaakt door een tropische orkaan?
A
De bodem raakt uitgedroogd
B
Het water verdampt snel
C
Rivieren kunnen de hoeveelheid water niet aan
D
De zeespiegel stijgt sterk

Slide 7 - Quiz

Wat veroorzaakt schade aan de kust bij een tropische orkaan?
A
Sneeuwstormen en ijsvorming
B
Extreme hitte en droogte
C
Aardbevingen en tsunami's
D
Hoge golven en overstromingen laaggelegen kustdelen

Slide 8 - Quiz

Wat zijn gevolgen van een tropische orkaan?
A
Droogte & bosbranden
B
Hittegolven & tornado's
C
Sneeuwval & ijzelvorming
D
Overstromingen & aardverschuivingen/modderstromen

Slide 9 - Quiz

Wat is een tyfoon?
A
Een hevige aardbeving in Azië
B
Aziatische naam voor een tropische orkaan
C
Tropische storm in de Atlantische Oceaan
D
Europese naam voor een tropische orkaan

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Wat gebeurt er aan het aardoppervlak wanneer koude lucht daalt?
A
Er ontstaat een sneeuwstorm
B
Er ontstaat een lagedrukgebied
C
Er ontstaat een hogedrukgebied
D
Er ontstaat een onweersbui

Slide 13 - Quiz

Wat ontstaat er aan het aardoppervlak wanneer warme lucht opstijgt?
A
Een orkaan
B
Een hogedrukgebied
C
Een lagedrukgebied
D
Een tornado

Slide 14 - Quiz

In welke eenheid wordt luchtdruk gemeten?
A
Kilopascal (kPa)
B
Hectopascal (hPa)
C
Bar
D
Pond per vierkante inch

Slide 15 - Quiz

Hoe wordt luchtdruk gemeten?
A
Met een hygrometer
B
Met een barometer
C
Met een anemometer
D
Met een thermometer

Slide 16 - Quiz

Wat is de kracht waarmee de luchtlaag op het aardoppervlak drukt?
A
Luchtvochtigheid
B
Temperatuur
C
Luchtdruk
D
Windkracht

Slide 17 - Quiz

Wat is het effect van de draaiing van de aarde op de wind bij een hogedrukgebied?
A
De wind waait parallel aan de aarde
B
De wind stopt volledig
C
De wind waait naar het hogedrukgebied toe
D
De wind waait van het hogedrukgebied af

Slide 18 - Quiz

Wat is de bewegingsrichting van de wind door de draaiing van de aarde?
A
In een rechte lijn
B
In een ronddraaiende spiraal
C
In een op- en neergaande beweging
D
In een zigzagpatroon

Slide 19 - Quiz

Wat is de invloed van een groter verschil in luchtdruk tussen gebieden op de wind?
A
Minder neerslag in het gebied
B
Langzamer draaien van de wind
C
Harder waaien van de wind
D
Minder voorspelbare windrichtingen

Slide 20 - Quiz

Waar waait de wind naartoe als gevolg van de draaiing van de aarde?
A
Naar de evenaar
B
Naar een hogedrukgebied toe
C
Naar een bergachtig gebied
D
Naar een lagedrukgebied toe

Slide 21 - Quiz

Wat veroorzaakt de beweging van lucht als gevolg van het verschil in luchtdruk?
A
De vochtigheid in de lucht
B
De temperatuur van de lucht
C
De hoogte van het terrein
D
Het verschil in luchtdruk tussen gebieden

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Video

Slide 25 - Slide

Wat zijn orkanen?
A
Kolommen van snel stijgende warme lucht
B
Luchtmassa dat uit koude lucht bestaat
C
Snel draaiende lucht op het land
D
Verwoestende krachten op de oceaan

Slide 26 - Quiz

Orkanen ontstaan
A
boven land
B
boven zee

Slide 27 - Quiz

Wat is er in het oog van de orkaan
A
Windstil en hoge luchtdruk
B
harde wind en lage luchtdruk
C
Windstil en lage luchtdruk
D
Harde wind en hoge luchtdruk

Slide 28 - Quiz

Hoeveel graden is de starttemperatuur van zeewater voor een orkaan?

A
25
B
25,5
C
26,5
D
28

Slide 29 - Quiz

Wat is geen ander woord voor een orkaan?
A
tropisch storm
B
tyfoon
C
tornado
D
hurricane

Slide 30 - Quiz

Wat is een orkaan?
A
een hevige storm
B
harde wind
C
keiharde regen
D
een hagelbui

Slide 31 - Quiz

Hoe ontstaat een orkaan?
A
Botsing van koude en warme lucht op land
B
Botsing van koude en warme lucht op zee
C
Boven warm landlucht van 26,5 graden of meer
D
Boven warm zeewater van 26,5 graden of meer

Slide 32 - Quiz

Wat alles duidelijk? Is er nog iets waar je graag meer uitleg over hebt?

Slide 33 - Open question