Bezittelijk vnw (enk + mv) OEFENING

Bezittelijk Voornaamwoord
Oefenen
1 / 30
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Bezittelijk Voornaamwoord
Oefenen

Slide 1 - Slide

MIJN
in het Frans =
A
mon
B
ma
C
mes
D
mon-ma-mes

Slide 2 - Quiz

Jouw
in het Frans=

A
mon-ma-mes
B
son-sa-ses
C
ton-ta-tes
D
votre-vos

Slide 3 - Quiz

"mijn fiets" in het Frans
mijn = mon, als de fiets van Paul is.
mijn = ma, als de fiets van Yvette is.
klopt dat?
A
ja
B
nee

Slide 4 - Quiz

Nee! 
de vorm van het bez vnw hangt af van
HET WOORD DAT ERACHTER STAAT!

Slide 5 - Slide

Hoe zeg je in het Frans:

mijn hond?
A
mon chien
B
ma chien
C
mes chien

Slide 6 - Quiz

zijn zus = son soeur
haar zus = sa soeur
A
ja
B
nee

Slide 7 - Quiz

Nee!
zijn = son - sa - ses
haar = son - sa - ses

Slide 8 - Slide

Son chien =
A
zijn hond
B
haar hond
C
kan allebei

Slide 9 - Quiz

haar broer =
A
son frère
B
sa frère
C
ses frère

Slide 10 - Quiz

Stappenplan
Bijv. JOUW BROER
STAP 1:  Uit welke 3 kan ik kiezen? :  ton, ta, tes
STAP 2: kijk naar het woord erachter, 'frère' in dit geval, dat is mannelijk enkelvoud, dus kies je TON.

Slide 11 - Slide


(jouw) grand-mère
A
ton
B
ta
C
tes

Slide 12 - Quiz

Hoe vertaal je het bezittelijk vnw?
(mijn) amies
A
mon
B
ma
C
mes

Slide 13 - Quiz

Hoe zeg je in het Frans:
zijn vriendin
(zijn) amie
A
son amie
B
sa amie
C
ses amies

Slide 14 - Quiz

haar = son / sa / ses
amie = vrouwelijk, dus: sa
MAAR
amie is enkelvoud en begint met klinker
--> sa verandert in son

Slide 15 - Slide

Hoe vertaal je het bezittelijk vnw?
(zijn) pizza
A
son
B
sa
C
ses

Slide 16 - Quiz

Hoe vertaal je het bezittelijk vnw?
(haar) petit frère
A
son
B
sa
C
ses

Slide 17 - Quiz

Wat betekent:
sa soeur
A
zijn zus
B
haar zus
C
allebei
D
geen van tweeën

Slide 18 - Quiz


(jouw) pull de Noël
A
ton
B
ta
C
tes

Slide 19 - Quiz

Is het woord achter bez vnw 
m/v, enk/mv?
Kijk goed naar de woorden erom heen:
lidwoord: le/la/les, un/une
bijvoeglijk nw: grand/ grande/ grands/ grandes

Slide 20 - Slide

ons = notre
onze = nos
A
ja
B
nee

Slide 21 - Quiz

Nee!
ons & onze = hetzelfde
ons huis = notre maison
onze school = notre collège (enk)
onze huizen = nos maisons (mv)

Slide 22 - Slide

onze, ons, jullie, uw, hun
onze/ons             notre (ev), nos (mv)
jullie/uw              votre (ev), vos (mv)
hun                        leur (ev), leurs (mv)
Wat je moet kiezen hangt af van of het woord erachter enkelvoud (ev) of meervoud (mv) is

Slide 23 - Slide

hoe zeg je in het Frans:
(onze) pizza
A
notre pizza
B
nos pizza

Slide 24 - Quiz

Hoe zeg je in het Frans:
(hun) pannenkoeken
A
leur crêpes
B
leurs crêpes

Slide 25 - Quiz

votre village
betekent :
jullie dorp & uw dorp:
A
vrai
B
faux

Slide 26 - Quiz

Hoe vertaal je het bezittelijk vnw?
(hun) prof
A
leur
B
leurs
C
votre
D
vos

Slide 27 - Quiz

Hoe vertaal je :
(jullie) profs
A
votre
B
vos
C
notre
D
nos

Slide 28 - Quiz

Hoe vertaal je :
(ons) devoirs
A
votre
B
vos
C
notre
D
nos

Slide 29 - Quiz

Hoe vertaal je het bzv?
(jullie) école
A
votre
B
vous
C
notre
D
nos

Slide 30 - Quiz