Mijn broertje heeft mijn vader een dikke kus gegeven.
Er wordt iets gedaan...... iemand heeft iets gegeven .......... heeft en gegeven zijn werkwoorden.
Als je de zin vragend maakt, krijg je: Heeft mijn broertje mijn vader een dikke kus gegeven?
Geeft staat vooraan en is dus de persoonsvorm.
Heeft gegeven zijn de twee werkwoorden in de zin en vormen het gezegde.
Wie dat doet....Wie heeft iets gegeven?.....Mijn broertje.....dat is het onderwerp.
Wat geeft mijn broertje?.... Een dikke kus is het lijdend voorwerp.
Aan wie heeft hij een dikke kus gegeven?.....mijn vader is het meewerkend voorwerp.
Let op: Bij het meewerkend voorwerp vraag je aan of voor wie iemand iets heeft gedaan, maar de woorden aan of voor hoeven niet in het zinsdeel zelf te staan.