4H grammaire chapitre 5

4H Frans - grammaire chapitre 5
  • A: vraagzinnen
  • B: werkwoorden
  • C: woordvolgorde
1 / 23
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

4H Frans - grammaire chapitre 5
  • A: vraagzinnen
  • B: werkwoorden
  • C: woordvolgorde

Slide 1 - Slide

Grammaire A
Vraagzinnen 
zonder vraagwoord                                        met vraagwoord
1. Tu as mangé?                                               1. Tu as mangé où?
2. Est-ce que tu as mangé?                       2.  est ce que tu as mangé?
3. As-tu mangé?                                              3.  as-tu mangé?

Slide 2 - Slide

Grammaire A
Dus:
1 vraagteken
2 est-ce que
3 inversie

Plaats vraagwoord

Slide 3 - Slide

Grammaire A
Let op bij inversie!
Alleen bij persoonlijk voornaamwoord (je, tu, il, elle, on, nous, vous, ils, elles). As-tu, maar niet Paul-a

Il, elle, on + ww met klinker = t erbij
Fait-elle
A-t-elle fait

Slide 4 - Slide

Welke manier van vraagstellen is dit:
Paul a gagné?
A
normaal
B
est-ce que
C
inversie

Slide 5 - Quiz

Welke manier van vraagstellen is dit: Pourquoi a-t-il fait ça?
A
normaal
B
est-ce que
C
inversie

Slide 6 - Quiz

Waar komt het vraagwoord bij een vraagzin met 'est-ce que'?
A
vooraan de zin
B
na est-ce que
C
achteraan de zin

Slide 7 - Quiz

comment
pourquoi
qui
quand
waar
wanneer
hoe
waarom
wie

Slide 8 - Drag question

Maak van de volgende zin een normale vraagzin: elle fait de la danse

Slide 9 - Open question

Maak van de volgende zin een vraagzin met est-ce que: vous avez bien dormi

Slide 10 - Open question

Maak van de volgende zin een normale vraagzin met het vraagwoord 'hoe': tu as travaillé

Slide 11 - Open question

Maak van de volgende zin een vraagzin met est-ce que het vraagwoord 'wanneer': tu te lèves

Slide 12 - Open question

Maak van de volgende zin een vraagzin met inversie met het vraagwoord 'waarom': tu fais cela'

Slide 13 - Open question

Grammaire B
  • faire, satisfaire, refaire
  • courir
  • mettre, permettre, promettre, remettre
  • tijden
  • petit test

Slide 14 - Slide

courir
satisfaire
permettre
refaire
mettre
faire
doen
beloven
leggen
opnieuw doen
toestaan
rennen
maken
tevreden stellen
zetten
aantrekken

Slide 15 - Drag question

présent
passé composé
imparfait
futur
conditionnel
vous avez mis
nous remettrions
ils feront
nous remettions
ils font
elles courront
ils feraient
je mettais
j'ai refait
tu mets

Slide 16 - Drag question

Grammaire C
Woordvolgorde

tijd - onderwerp - alle ww - lijdend vw - meewerkend vw - plaats

Hier - j -'ai mangé - une pizza - avec mon copain - dans le jardin

Slide 17 - Slide

Grammaire C
Let op!
  • ontkenning rondom 1e ww: je n'ai pas mangé
  • lui/leur/le/la/les etc. voor hele ww, anders voor 1e ww
  • check!

Slide 18 - Slide

Kies de juiste zin.
A
Ce matin elle a couru avec Ella
B
Ce matin a elle couru avec Ella
C
Elle a couru avec Ella ce matin
D
Elle a ce matin couru avec Ella

Slide 19 - Quiz

Zet in de juiste volgorde:
participé à - des sélections - ils - à Paris - ont










Zet in de juiste volgorde:
gagné - ils - le match - à Paris - ont

Slide 20 - Open question

Zet in de juiste volgorde:
a - à dix heures - elle - acheté - des fleurs - à la boutique

Slide 21 - Open question

Voeg de woorden op de juiste plek in de nieuwe zin in: demain, lui
Je vais demander un autographe

Slide 22 - Open question

Voeg het woord op de juiste plek in de nieuwe zin in: dans leur hôtel
"Il a pris beaucoup de vitamines"

Slide 23 - Open question