voorbereiding onlinetoets Duits vwo4

de keuzevoorzetsels
1. Bij een 'zich bevinden' (waar-vraag) altijd 3de naamval
2. Bij een beweging van punt a naar b altijd 4de naamval
3. Als het voorzetsel een tijdsbepaling inluidt altijd +3
4. Als er geen sprake is van de vorige regels, dan 7/2 regel (auf en über +4, de rest +3)
 
1 / 30
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwo

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

de keuzevoorzetsels
1. Bij een 'zich bevinden' (waar-vraag) altijd 3de naamval
2. Bij een beweging van punt a naar b altijd 4de naamval
3. Als het voorzetsel een tijdsbepaling inluidt altijd +3
4. Als er geen sprake is van de vorige regels, dan 7/2 regel (auf en über +4, de rest +3)
 

Slide 1 - Slide

Als je 'op maandag' wilt zeggen in het Duits, hoe zeg je dat dan?
A
auf dem Montag
B
auf den Montag
C
an den Montag
D
an dem (am) Montag

Slide 2 - Quiz

Maak de volgende zin af: Das Mädchen ging um acht in ... ...
A
die Schule
B
der Schule
C
im
D
ins

Slide 3 - Quiz

Vul ook hier aan: Wir sind schon seit einer Stunde ... Kino (o).
A
im
B
ins
C
in
D
in das

Slide 4 - Quiz

Wir sind gestern abend ... Kino gegangen.
A
im
B
ins
C
in die
D
in dem

Slide 5 - Quiz

Wir sprachen gerne über (spraken over) dies... Thema(o).
A
dies
B
diese
C
dieser
D
dieses

Slide 6 - Quiz

Das Kind stellte (neerzetten) das Buch in .... Bücherschrank (m, boekenkast).
A
den
B
das
C
der
D
dem

Slide 7 - Quiz

voorzetsels en persoonlijke voornaamwoorden: 

alle voorzetsels in de volgende oefeningen staan in de derde óf vierde naamval (dus géén keuzevoorzetsels)

Slide 8 - Slide

Maak de volgende zin zelf af: Hast du auch etwas für .... (haar) mitgenommen?
A
Sie
B
sie
C
ihr
D
ihre

Slide 9 - Quiz

Wir waren durch ... ganzen Ort (m, plaats) gelaufen.
A
dem
B
der
C
des
D
den

Slide 10 - Quiz

Wir waren schnell zu ........(hen, mv.) herangeeilt (naar hen toegekomen).
A
ihnen
B
Ihnen
C
sie
D
Sie

Slide 11 - Quiz

Wir haben nichts gegen .... (jullie).
A
ihr
B
uns
C
euch
D
ihren

Slide 12 - Quiz

nu idioom
Vind de juiste woorden (K.1 en K.2)

Slide 13 - Slide

Wat is het voltooid deelwoord van "anbieten"?

Slide 14 - Open question

Wat is het voltooid deelwoord van "diskutieren"?

Slide 15 - Open question

Hoe vertaal je in het Duits: we hebben met elkaar gesproken (= sich unterhalten)

Slide 16 - Open question

Hoe vertaal je in het Duits: we hebben ruzie gemaakt.

Slide 17 - Open question

Maak de zin af met het juiste voegwoord: ... es regnet, müssen wir unsere Reisepläne ändern> als/indien

Slide 18 - Open question

Maak de zin af met het juiste voegwoord: Ich weiss nicht, ... ich heute abend mitgehe> of.

Slide 19 - Open question

Maak de zin af met het juiste voegwoord: ... ich klein war, konnte ich schon schnell sprechen>toen.

Slide 20 - Open question

Wenn ich jemanden mit "du"anspreche, dann heisst das auf deutsch.............

Slide 21 - Open question

Wenn ich jemanden mit "Sie"anspreche, dann heisst das auf deutsch.............

Slide 22 - Open question

Vul aan: ich kenne mich nicht aus in dieser ........................
Tekst
A
Umleitung
B
Umgebung
C
Verbindung
D
Kreuzung

Slide 23 - Quiz

Wenn man hin-und herreist auf derselben Strecke, braucht man eine.............................................
A
Richtung
B
Formular
C
Hauptstrasse
D
Rückfahrkarte

Slide 24 - Quiz

Einen Urlaub bucht man in einem..........................................
A
Zelt
B
Reisebüro
C
Apartment
D
Gasthaus

Slide 25 - Quiz

Wie heisst es auf deutsch, wenn ein Zug bei der Endstation ankommt? (met lidwoord!)

Slide 26 - Open question

Wie heisst Reiseinformation in Buch- oder gedruckter Form?
A
Reiseplan
B
Reiseführer
C
Reiseleiter
D
Reisestrecke

Slide 27 - Quiz

Vul aan: Fragen sind natürlich immer ........................ (toegestaan)

Slide 28 - Open question

Wat is het voltooid deelwoord van "Verbringen" (doorbrengen)

Slide 29 - Open question

Wat is het voltooid deelwoord van "aussteigen" (uitstappen)

Slide 30 - Open question