This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
spelling 1-6 vwo2
Slide 1 - Slide
leestekens
kies de zin waarin de leestekens correct zijn
Slide 2 - Slide
dat je je kamer nog steeds niet opgeruimd hebt is ronduit schandalig
A
Dat je je kamer nog steeds niet opgeruimd hebt is ronduit schandalig.
B
Dat je je kamer nog steeds niet opgeruimd hebt, is ronduit schandalig.
Slide 3 - Quiz
Tekst
puntkomma
dubbele punt
persoonsvormen
komma
punt
Als twee zelfstandige zinnen sterk met elkaar samenhangen, kun je een ? gebruiken, maar een punt mag ook.
Als twee zelfstandige zinnen samenhangen, vormt de tweede zin soms een toelichting bij de eerste zin. In dat geval verbind je de zinnen met een
In een zin gebruik je een komma tussen twee
Wanneer je twee zinnen samenvoegt tot een nieuwe zin, gebruik je een
Na een zelfstandige, mededelende zin komt een
Slide 4 - Drag question
Engelse en Franse leenwoorden
Slide 5 - Slide
Een in het Nederlands gebruikelijke samenstelling (met één klemtoon) van Engelse woorden schrijf je
A
los
B
aan elkaar
Slide 6 - Quiz
Als het rechterdeel van de samenstelling een Engels ??? is, plaats je een koppelteken
A
woord
B
voegwoord
C
voorzetsel
D
zelfstandig naamwoord
Slide 7 - Quiz
time-out
sit-up
Slide 8 - Slide
In sommige Franse woorden schrijf je op een klinker een accent aigu (zoals op de é in café), een accent grave (zoals op de è in crème) of een accent circonflexe (zoals op de î in maîtresse).
Slide 9 - Slide
Een Frans woord dat gebruikelijk is geworden in het Nederlands, verliest zijn accenttekens op de a, o en u (compote, ragout), maar accenten op de e blijven behouden, als dat nodig is voor de uitspraak (paté, volière).
Slide 10 - Slide
In een woord dat nog als echt Frans wordt aangevoeld, blijven alle accenttekens staan. Dat geldt vooral voor woordgroepen (coûte que coûte).
Slide 11 - Slide
koppel- en weglatingsteken
Slide 12 - Slide
schrijf goed: peper en zout stel
Slide 13 - Open question
Je gebruikt het koppelteken
in samenkoppelingen, die anders onoverzichtelijk worden
Slide 14 - Slide
schrijf goed: bio+industrie
Slide 15 - Open question
je schrijft het koppelteken in samenstellingen, tussen klinkers die je ook samen kunt uitspreken, de zogenaamde ‘botsende klinkers’: aa, ae, ai, au, ee, ei, eu, ie, ii, oe, oi, oo, ou, ui, uu en i+j, i+ij, e+ui):
Slide 16 - Slide
schrijf goed rooms+katholiek
Slide 17 - Open question
je schrijft het koppelteken in samenstellingen van twee gelijkwaardige woorden
Slide 18 - Slide
schrijf goed: vwo + leerling
Slide 19 - Open question
schrijf goed: 's gravenhage
Slide 20 - Open question
je schrijft een koppelteken
in woorden met de voorvoegsels adjunct-, aspirant-, bijna-, ex-, interim-, kandidaat-, leerling-, niet-, non-, oud-: bijna-ongeluk, ex-man, interim-manager en voor een hoofdletter bij de voorvoegsels anti-, oer-, on- en pro-: anti-Russisch, on-Nederlands, pro-Amerikaans
Slide 21 - Slide
kies de juiste schrijfwijze
A
kooklessen en
-cursussen
B
kooklessen en kookcursussen
C
-lessen en kookcursussen
Slide 22 - Quiz
je gebruikt het weglatingsstreepje
als je een deel van een woord weglaat: voor- en tegenspoed (voorspoed en tegenspoed), kooklessen en -cursussen (kooklessen en kookcursussen), basis- en voortgezet onderwijs (basisonderwijs en voortgezet onderwijs).
Slide 23 - Slide
kies de juiste schrijfwijze
A
kleine - en grote bedragen
B
kleine bedragen en grote -
C
kleine en grote bedragen
D
kleine bedragen en grote bedragen
Slide 24 - Quiz
Let op: gebruik geen weglatingsstreepje als je een heel woord weglaat: kleine en grote bedragen, nationale en wereldkampioenschappen.
Slide 25 - Slide
hoofdletters en aanhalingstekens
Slide 26 - Slide
goed of fout: 53 betogers werden door de politie gearresteerd wegens vandalisme.
A
fout
B
goed
Slide 27 - Quiz
je schrijft een hoofdletter in de volgende gevallen:
aan het begin van een zin. Maar er zijn uitzonderingen:
– ‘s Morgens eet ik altijd twee beschuiten met kaas.
– 53 betogers werden door de politie gearresteerd wegens vandalisme.
Slide 28 - Slide
- bij eigennamen (van een persoon, dier, schip, straat, stad, berg, rivier, planeet, taal, titel, feestdag, organisatie, school, wet enz.)
- bij bijvoeglijke naamwoorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid
Slide 29 - Slide
goed of fout mevrouw B. Van Gellecum
A
fout
B
goed
Slide 30 - Quiz
goed of fout pinkstermaandag
A
fout
B
goed
Slide 31 - Quiz
goed of fout hindoeïsme
A
fout
B
goed
Slide 32 - Quiz
goed of fout het Oosten
A
fout
B
goed
Slide 33 - Quiz
goed of fout Juni
A
fout
B
goed
Slide 34 - Quiz
kies de juiste schrijfwijze
A
een diesel
B
een Diesel
Slide 35 - Quiz
kies de juiste schrijfwijze
A
een stukje edammer
B
een stukje Edammer
Slide 36 - Quiz
een supporter die zich misdraagt zei de voorzitter is niet meer welkom Schrijf de zin over en plaats hoofdletters en leestekens.