Dag 6 - thema 6 Film

Thema 6 - Film - DAG 6
1 / 24
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Thema 6 - Film - DAG 6

Slide 1 - Slide

Woorden van vandaag
  1. steeds
  2. te
  3. de tekst
  4. tot
  5. trouwen
  6. vanaf
  7. vanavond

Slide 2 - Slide

steeds
  • elke keer weer
  • de hele tijd
  • nog steeds: na een lange tijd hetzelfde gebleven 

  • zin: Hij komt steeds te laat.
  • zin: Ze heeft me nog steeds niet gebeld.
36

Slide 3 - Slide

te
  • meer dan goed is

  • zin: De jas is te groot.
  • (bij een werkwoord) 
  • zin: Ik hoef morgen niet te werken.
37

Slide 4 - Slide

de tekst (znw)
  • een tekst kun je lezen
  • in een tekst staan veel zinnen.

  • zin: Ken jij de tekst van het liedje?
  • zin: We lezen de tekst en maken de vragen. 
38

Slide 5 - Slide

tot (vz)
  • 1) niet langer dan
  • zin: Ik wacht nog op haar tot drie uur, maar dan ga ik weg.
  • 2) niet verder dan
  • zin: Ik loop met je mee tot het stoplicht, dan ga ik terug naar huis. 
39

Slide 6 - Slide

trouwen (ww)
  • als twee mensen trouwen, zeggen ze officieel dat ze bij elkaar blijven

  • TT - ik trouw, jij trouwt, wij trouwen
  • VT - ik trouwde, wij trouwden
  • VTD - ik ben getrouwd

  • zin: Morgen trouwt mijn broer.
40

Slide 7 - Slide

vanaf (vz)
  • het begint bij
  • zin: Vanaf het station moet je nog 10 minuten lopen.
  • van boven naar beneden
  • zin: Vanaf het dak van de flat kun je de hele stad zien. 
41

Slide 8 - Slide

vanavond
  • op de avond van deze dag

  • zin: Zullen we vanavond naar de bioscoop gaan?
  • zin: Vanavond komt er een spannende film op televisie. 
42

Slide 9 - Slide

Het woord: 'steeds' betekent ...

(Er zijn meer goede antwoorden.)
36
A
nooit
B
hetzelfde gebleven
C
elke keer weer
D
opnieuw

Slide 10 - Quiz

Welke zin is goed?
36
A
Op steeds hebben we sport.
B
Steeds is het dinsdag.
C
Mijn tafel is steeds.
D
Hij pakt steeds mijn pen.

Slide 11 - Quiz

Welke woord?
Hij komt steeds ... laat.
37

Slide 12 - Open question


37
A
De stoel is te klein.
B
De baby is te klein.
C
De stoel is te groot.
D
De baby is lief.

Slide 13 - Quiz

Waar zie je 'een tekst'?
38
A
B
De leerlingen zitten op school.
C
D

Slide 14 - Quiz

Waar lees je lange teksten?
38
A
in mijn rekenboek
B
in de planning (op bord)
C
in een boek
D
in de supermarkt

Slide 15 - Quiz

Vul het goede woord in.
... morgen!
39

Slide 16 - Open question

1) Ik heb ... twee uur school.
2) Huiswerk: opdracht 2 ... en met opdracht 5.
3) Het regent ... hard.
4) Gisteren hadden we ... (mensen in jouw huis).
39
A
tot, naar, heel, vrij
B
tot, maak, snel, gasten
C
tot, nu, tekst, heel
D
tot, tot, heel, gasten

Slide 17 - Quiz

Maak een zin met het werkwoord 'trouwen'
(TT of VT).
40

Slide 18 - Open question

40
trouwen

Slide 19 - Mind map

Welke zin is goed?
41
A
Vanaf het station is het nog 10 minuten lopen.
B
Je mag mij vanaf half 9 bellen.
C
Vanaf nu is dit de afspraak.
D
Vanaf wanneer ben je in Nederland?

Slide 20 - Quiz

... de berg heb je een mooi uitzicht.
41

Slide 21 - Open question

41
vanaf

Slide 22 - Drag question

Wat betekent 'vanavond'?
42
A
Op de avond van deze dag
B
Op de ochtend van deze dag
C
Op de middag van deze dag
D
Op de morgen van deze dag

Slide 23 - Quiz

Zullen we ... naar de film gaan?
42

Slide 24 - Open question