Klare taal plus - les 9 - toekomende tijd

De toekomende tijd
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

De toekomende tijd

Slide 1 - Slide

                       persoonsvorm + infinitief
  1. Wij zullen morgen je auto wassen.
  2. Ik zal het hem straks vragen.
  3. Zullen we nu het programma van die dag bespreken?

Slide 2 - Slide

Zullen

'Zullen' is een onregelmatig werkwoord.

Je moet de vormen dus leren!


Slide 3 - Slide

zullen                     

ik                       zal                      
jij/ u                 zult                
hij/zij/het      zal     

wij / jullie / zij             zullen  

(maar zal jij/u ?)          
            

Slide 4 - Slide

Zullen
1. Belofte 

2. Voorstel 

3. Verwachting 

4. Voornemen


zullen 
voorbeelden
1. ik zal goed leren voor de toets.

2. Zullen we naar de Spar gaan in de pauze?

3. Zal de leestoets moeilijk zijn?

4 Ik zal goed mijn best doen bij gym.

Slide 5 - Slide

belofte, voorstel, verwachting, voornemen
Ik zal altijd van mijn vaderland blijven houden

Zullen we samen naar de stad gaan?

Hij zal morgen wel komen (als hij niet ziek meer is)

Ik zal jullie toets snel nakijken

Slide 6 - Slide

Zullen we vanmiddag samen huiswerk maken?
A
belofte
B
voorstel
C
verwachting
D
voornemen

Slide 7 - Quiz

Hij zal toch wel op tijd zijn voor de les
A
belofte
B
voorstel
C
verwachting
D
voornemen

Slide 8 - Quiz

Ik zal morgen jouw trui meenemen
A
belofte
B
voorstel
C
verwachting
D
voornemen

Slide 9 - Quiz

Ik zal vaker gaan sporten want dat is gezond
A
belofte
B
voorstel
C
verwachting
D
voornemen

Slide 10 - Quiz

Let op!!: zullen in de toekomende tijd
We gebruiken in het Nederlands zullen niet vaak
om te praten over iets in de toekomst, maar het kan/mag wel.

Ik zal morgen komen.
Wij zullen maandag de toets maken.

Vaker kiezen we voor de OTT of gaan + infinitief:

Ik kom morgen.
Wij maken maandag de toets / we gaan maandag de toets maken.



Slide 11 - Slide

zwaar - tillen - boven op je wachten

  1. Verwachting: Die koffer zal wel zwaar zijn!
  2. Voorstel: Zal ik hem voor je tillen?
  3. Belofte: Ik zal boven op je wachten, oké?

Slide 12 - Slide

pijn - helpen - dokter bellen

  1. Verwachting: 
  2. Voorstel:
  3. Belofte:
timer
5:00

Slide 13 - Slide

pijn - helpen - dokter bellen

Slide 14 - Open question

regenen - naar binnen gaan - straks met de auto naar huis brengen

  1. Verwachting: 
  2. Voorstel:
  3. Belofte:
timer
5:00

Slide 15 - Slide

regenen - naar binnen gaan - straks met de auto naar huis brengen

Slide 16 - Open question

Zullen: vorm en betekenis
zullen is een onregelmatig werkwoord
je moet de vormen dus leren

maar: 
de betekenis verandert ook als je van tegenwoordige- naar verleden tijd gaat

Slide 17 - Slide

zullen tt                    

ik                       zal                      
jij/ u                 zult                
hij/zij/het      zal     

wij / jullie / zij             zullen  

(maar zal jij/u ?)          
            

zullen vt                    

ik                 zou                         
jij/u             zou                     
hij/zij/het zou  
   
wij / jullie / zij       zouden         

Slide 18 - Slide

Zouden (verleden tijd van zullen
Zouden

1. Beleefde vraag
 
2. Advies geven
 
3. wens of geen realiteit
 
4. Onzekerheid

Zou je mij de pen willen geven? 

Zou je niet wat vroeger naar bed gaan?

Ik zou wel naar Ibiza willen!

Het zou kunnen gaan regenen!

Slide 19 - Slide

4 x zouden
Zou je het nog een keer willen uitleggen?
Je zou eens wat gezonder moeten eten.
Er zou een grote brand zijn geweest bij het winkelcentrum om de hoek.
Ik zou wel een paar maanden naar India willen.

blz. 81
  1. Beleefde vraag
  2. Advies
  3. Onzekerheid
  4. Wens

Slide 20 - Slide

4 x zouden
Zou je het nog een keer willen uitleggen?
Je zou eens wat gezonder moeten eten.

zouden + hulpwerkwoord + infinitief
blz. 81
  1. Beleefde vraag
  2. Advies

Slide 21 - Slide

Stel een beleefde vraag. Gebruik daarbij 'zou(den).'

  1. Wil je de muziek wat zachter zetten?
  2. Kunnen jullie de volgende keer op tijd komen?
  3. Mogen wij hier zitten?
  4. Mag ik je fiets lenen? 
timer
1:00

Slide 22 - Slide

Geef een vriendelijk advies. Gebruik daarbij 'zou(den).'

  1. Je moet wat minder gaan gamen.
  2. Je kunt het aan de docent vragen.
  3. Je moet je haar vaker wassen.
  4. Ze moeten de nieuwsbrief beter lezen.
timer
5:00

Slide 23 - Slide

Voor volgende keer
Maak de oefeningen bij les 9 als huiswerk voor week 2.
timer
5:00

Slide 24 - Slide

DE GROTE KERSTQUIZ

Slide 25 - Slide