This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Thema 7 BS 3 en BS4
Slide 1 - Slide
Leerdoelen
7.3.1 Je kunt de kenmerken van bestrijdingsmiddelen en biologische bestrijding noemen.
7.3.2 Je kunt vormen van landbouw beschrijven waarbij minder stoffen aan het milieu worden onttrokken of toegevoegd.
7.4.1 Je kunt de belangrijkste energiebronnen noemen met hun voor- en nadelen.
Slide 2 - Slide
pesticiden
selectief / niet-selectief
resistentie
(bio)accumulatie
Begrippen die je moet kunnen toelichten:
Slide 3 - Slide
Begrippen die je moet kunnen toelichten:
vruchtwisseling
biologische bestrijding
biologische landbouw
kringlooplandbouw
precisielandbouw
verticale landbouw
Slide 4 - Slide
Gangbare landbouw
= intensief
=bio-industrie
veel voor weinig!
Grote kans op ziektes en plagen
Slide 5 - Slide
Bestrijding ziekten & plagen
Ziekte: bacterie, virus of schimmel
Plaag: insect of ander dier (ook konijnen, ganzen, etc.)
Bestrijdingsmiddelen: pesticiden
(niet selectief)
Problemen: resistentie, ophoping (bioaccumulatie) in voedselketen
Slide 6 - Slide
Vruchtverwisseling
Een boer plant nooit twee jaar achter elkaar hetzelfde gewas op een bepaald stuk grond.
Ziekteverwekkers verdwijnen uit de grond door deze afwisseling
Slide 7 - Slide
Natuurlijke bestrijding
in de natuur zoeken naar 'natuurlijke vijanden' van een plaag en die opkweken voor gebruik in de land- en tuinbouw
Slide 8 - Slide
Biologische landbouw
voldoende voedsel produceren met oog voor milieu en dierenwelzijn
Akkerbouw: geen kunstmest, vruchtwisseling en kleinere oppervlaktes
-> minder ziekten en plagen
Veeteelt: meer ruimte, geen preventieve antibiotica etc.
Slide 9 - Slide
Kringslooplandbouw
Alle grondstoffen en eindproducten worden hergebruikt in een kringloop
In tegenstelling tot gangbare landbouw
minder tot geen kunstmest nodig
Slide 10 - Slide
Precisielandbouw
Gebruik van speciale meetapparatuur
Per deel van de akker wordt bekeken wat de behoeft is.
Onnodig veel gebruik van bestrijdingsmiddel wordt voorkomen
Slide 11 - Slide
Verticale landbouw
Gewassen worden verbouwt in grote gebouwen (in verschillende lagen)
geen bemesting of bestrijdingsmiddelen
weinig transport
Slide 12 - Slide
Europees
NL
Deze twee keurmerken garanderen dat producten voor 100% aan alle eisen voor biologische landbouw voldoen:
Slide 13 - Slide
Energiebronnen (fossiele brandstoffen)
Uitputbare energiebronnen:
Aardgas Aardolie Steenkool
Slide 14 - Slide
Kernenergie
Ontstaat door splitten van atoomkernen van uranium
Hierbij komt warmte vrij die omgezet wordt naar elektriciteit
Geen koolstofdioxide maar wel radioactief afval
(tienduizenden jaren)
Slide 15 - Slide
Energiebronnen (duurzaam)
Hernieuwbare energiebronnen:
Zonne-energie Windenergie Waterkracht Warmte energie
Slide 16 - Slide
Zonne-energie
Wordt gevormd door het licht en de warmte van de zon
Geen koolstofdioxide
Nadeel: niet altijd beschikbaar
Slide 17 - Slide
Windenergie
Electriciteit opgewekt met de kracht van de wind.
Nadeel:
- de wind waait niet altijd
- Omwonende hebben last van bromtonen
Slide 18 - Slide
Waterkracht
Vroeger: graan malen of hout zagen
Getijdenenergie (eb en vloed)
Nadeel: voor stuwdammen is er een groot hoogte verschil nodig om veel elektriciteit te kunnen opwekken.
Slide 19 - Slide
Warmte
Diep in de aardkorst is het warmer dan aan de oppervlakte. (IJsland)
Warmtepomp werkt een beetje als een koelkast maar dan andersom
Deze haalt warmte uit de omgeving en geeft deze in huis af.
Slide 20 - Slide
Biomassa
Biomassa bestaat uit energierijke resten van planten en dieren, zoals hout, tuinafval en mest.
Biomassa kun je verbranden, vergisten of vergassen. Bij verbranding komt energie vrij, door vergisten of vergassen ontstaat biogas. Dat gas kan als brandstof worden gebruikt.
Slide 21 - Slide
Leerdoelen
7.3.1 Je kunt de kenmerken van bestrijdingsmiddelen en biologische bestrijding noemen.
7.3.2 Je kunt vormen van landbouw beschrijven waarbij minder stoffen aan het milieu worden onttrokken of toegevoegd.
7.4.1 Je kunt de belangrijkste energiebronnen noemen met hun voor- en nadelen.
Slide 22 - Slide
Welke organismen hebben de meeste last van bestrijdingsmiddelen
A
producenten
B
consumenten van de 3e orde
C
organismen aan de top van de voedselpiramide
D
de mens
Slide 23 - Quiz
Gebruik van selectieve pesticiden zorgt ervoor dat alleen het plaagdier dood gaat
A
waar
B
niet waar
Slide 24 - Quiz
Als een ziekteverwekker resistent is...
A
is het moeilijker hem te bestrijden
B
is het makkelijker hem te bestrijden
C
gaan er minder planten dood
D
hoef je hem niet te bestrijden
Slide 25 - Quiz
Biologische bestrijding betekent...
A
werken met selectieve bestrijdingsmiddelen
B
werken met natuurlijke vijanden
C
werken zonder kunstmest
D
zorgen dat alle ziekteverwekkers dood gaan
Slide 26 - Quiz
Waarin verschilt de biologische landbouw van de gangbare landbouw?
A
De biologische landbouw is ouderwets.
B
De biologische landbouw is gericht op natuur- en landschapsbehoud.
C
In de biologische landbouw worden geen chemische middelen gebruikt.
D
In de biologische landbouw worden antibiotica en bestrijdingsmiddelen gebruikt
Slide 27 - Quiz
Resistentie treed op wanneer ...
A
een gewas gevoelig is voor schadelijke insecten.
B
schadelijk insecten ongevoelig zijn voor het bestrijdingsmiddelen.
C
een populatie schadelijke insecten ongevoelig is voor bestrijdingsmiddelen.
D
een populatie schadelijke insecten gevoelig is voor bestrijdingsmiddelen.
Slide 28 - Quiz
Bij bioaccumulatie hebben organismen aan het begin van een voedselketen het meeste last van de bestrijdingsmiddelen.