This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Leerdoelen
Ik weet wat levensbehoeften zijn en waarom een dak boven je hoofd daarbij hoort.
Ik weet wat het veschil is tussen 'huis' en 'thuis'.
Ik kan kort aangeven wat het woord thuis voor MIJ betekent.
Ik kan vertellen op welke plek ik mij thuis voel en waarom dat zo is.
Slide 2 - Slide
Programma
Het verschil tussen 'huis' en 'thuis'
Je eigen huis, de voor- en nadelen
Uitwisseling: aan elkaar laten zien waar je woont
Zelfstandig werken
Slide 3 - Slide
Aan welke woorden denk je bij het woord 'huis'.
timer
1:00
Slide 4 - Open question
Aan welke woorden denk je bij het woord 'Thuis'
timer
1:00
Slide 5 - Open question
Kijk goed naar de verschillende woorden die zijn opgeschreven bij 'huis' en bij 'thuis'. Wat is het verschil tussen deze woorden?
Slide 6 - Open question
Hoe ziet het huis eruit waar jij zelf woont?
Kijk eerst aandachtig naar de afbeeldingen op de volgende slides. Vul vervolgens in welk huis het meeste op lijkt op het huis waar jij momenteel woont.
Slide 7 - Slide
1
Slide 8 - Slide
2
Slide 9 - Slide
3
Slide 10 - Slide
4
Slide 11 - Slide
5
Slide 12 - Slide
6
Slide 13 - Slide
7
Slide 14 - Slide
Op welk huis lijkt die van jou het meeste? Vul het cijfer in. Schrijf erachter wat jij de voordelen en de nadelen vindt van waar je woont.
Slide 15 - Open question
Laat aan je klasgenoot zien waar je woont
Via de volgende slide kom je op googlemaps. Door het mannetje te slepen kun je google-streetview openen.
Klaar? Lees blz 13 en 14 in je tekstboek + maken opdracht 9, 10 & 11