Cybersecurity: Hacken en Virussen

• Informatica
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 5

Cybersecurity: Hacken en Virussen

Leerdoel

Aan het einde van de les kun je de belangrijkste kenmerken van cybersecurity begrijpen, verschillende vormen van hacken identificeren en verschillende soorten virussen herkennen.

Geef een korte introductie over het doel van de les en wat de leerlingen zullen leren.

Wat weet je al over cybersecurity, hacken en virussen?

Slide 1: Wat is cybersecurity?

Cybersecurity is de bescherming van computersystemen en netwerken tegen digitale aanvallen.

Definieer cybersecurity en leg uit waarom het belangrijk is.

Slide 2: Wat is hacken?

Hacken is het ongeoorloofd toegang krijgen tot computersystemen en netwerken.

Beschrijf wat hacken is en waarom het een bedreiging vormt voor cybersecurity.

Slide 3: Vormen van hacken

Er zijn verschillende vormen van hacken, zoals phishing, malware en brute force aanvallen.

Geef een overzicht van de verschillende vormen van hacken en leg kort uit wat ze inhouden.

Slide 4: Phishing

Bij phishing proberen aanvallers vertrouwelijke informatie te verkrijgen door zich voor te doen als een betrouwbare entiteit.

Leg uit wat phishing is en geef voorbeelden van phishingaanvallen.

Slide 5: Malware

Malware is schadelijke software die computersystemen kan beschadigen of gevoelige informatie kan stelen.

Definieer malware en bespreek verschillende soorten malware, zoals virussen, wormen en Trojaanse paarden.

Slide 6: Virussen

Virussen zijn vormen van malware die zichzelf kunnen vermenigvuldigen en andere bestanden kunnen infecteren.

Beschrijf wat virussen zijn en hoe ze werken. Bespreek ook de schade die virussen kunnen aanrichten.

Slide 7: Wormen

Wormen zijn zelfstandige programma's die zichzelf kunnen verspreiden via netwerken en computers kunnen beschadigen.

Leg uit wat wormen zijn en bespreek voorbeelden van wormaanvallen in het verleden.

Slide 8: Trojaanse paarden

Trojaanse paarden zijn schadelijke programma's die vermomd zijn als legitieme software en ongemerkt toegang kunnen krijgen tot computersystemen.

Beschrijf wat Trojaanse paarden zijn en geef voorbeelden van bekende Trojaanse paarden.

Slide 9: Symptomen van een virusinfectie

Symptomen van een virusinfectie kunnen zijn: trage computerprestaties, onverklaarbare pop-ups, verlies van gegevens, enz.

Beschrijf de mogelijke symptomen van een virusinfectie en moedig leerlingen aan om alert te zijn op deze tekenen.

Slide 10: Beveiligingsmaatregelen

Om cybersecurity te verbeteren, moeten er beveiligingsmaatregelen worden genomen, zoals regelmatige software-updates, sterkere wachtwoorden en het vermijden van verdachte e-mails en websites.

Bespreek verschillende beveiligingsmaatregelen die gebruikt kunnen worden om cyberaanvallen te voorkomen.

Slide 11: Oefening: Identificeer de vorm van hacken

Bekijk de volgende scenario's en identificeer de vorm van hacken die wordt gebruikt.

Geef de leerlingen enkele scenario's en laat ze de juiste vorm van hacken identificeren.

Slide 12: Oefening: Herken het virus

Bekijk de volgende beschrijvingen van virussen en identificeer welk type virus wordt beschreven.

Geef de leerlingen enkele beschrijvingen van virussen en laat ze het juiste type virus identificeren.

Slide 13: Veilig internetgebruik

Leerlingen moeten bewust worden gemaakt van veilig internetgebruik en het belang van het beschermen van persoonlijke gegevens.

Beschrijf het belang van veilig internetgebruik en geef tips over hoe leerlingen hun persoonlijke gegevens kunnen beschermen.

Slide 14: Cybersecurity als carrière

Cybersecurity biedt veel carrièremogelijkheden. Het is een groeiend veld met een grote vraag naar professionals.

Bespreek de carrièremogelijkheden in cybersecurity en moedig geïnteresseerde leerlingen aan om verder te onderzoeken.

Slide 15: Samenvatting

Cybersecurity is essentieel in de digitale wereld. Het begrijpen van verschillende vormen van hacken en virussen kan helpen om jezelf en anderen te beschermen.

Vat de belangrijkste punten van de les samen en moedig leerlingen aan om vragen te stellen.

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.

Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.

Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.