What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Werkwoorden
Werkwoorden
1 / 22
next
Slide 1:
Slide
This lesson contains
22 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Werkwoorden
Slide 1 - Slide
Werkwoorden vervoegen in
OTT en OVT
Slide 2 - Slide
Werkwoorden vervoegen
Werkwoorden vervoegen betekent dat je de
werkwoorden
aanpast
aan de
persoon
en de
tijd
waarin ze worden gebruikt.
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Ronde 4
Quiztime!
Slide 5 - Slide
Vul de zin in: Hij heeft _______ (werken) aan het project.
A
gewerkt
B
werkt
C
gewerkte
D
werken
Slide 6 - Quiz
Kies het voltooid deelwoord van het werkwoord 'koken'.
A
koken
B
kookte
C
kookt
D
gekookt
Slide 7 - Quiz
Vul de zin in: Zij _______ (zien) de film gisteren.
A
zag
B
zien
C
zie
D
zagen
Slide 8 - Quiz
Vul het voltooid deelwoord in: Hij heeft de taak ...
A
voltooiden
B
voltooid
C
voltooidt
D
voltooidde
Slide 9 - Quiz
Welk voltooid deelwoord hoort in deze zin? De kat heeft de muis ...
A
gevangen
B
gevangt
C
gevang
D
gevangene
Slide 10 - Quiz
Vul aan met het juiste voltooid deelwoord: Zij is naar de winkel ...
A
gaand
B
gaat
C
gingen
D
gegaan
Slide 11 - Quiz
Welk voltooid deelwoord past hier? Ik ben mijn sleutels ...
A
verloren
B
verloor
C
verlies
D
verlorenen
Slide 12 - Quiz
Vul in met het juiste voltooid deelwoord: De kinderen hebben ... gespeeld.
A
buitens
B
buitend
C
buiten
D
buitenste
Slide 13 - Quiz
Vorige week ik naar de film.
A
ging
B
gingen
C
gaat
D
ga
Slide 14 - Quiz
Gisteren zij op bezoek bij oma.
A
waren
B
is
C
was
D
ben
Slide 15 - Quiz
Vandaag ik heel vroeg op.
A
sta
B
stonden
C
staan
D
stond
Slide 16 - Quiz
Vorig jaar ik op vakantie naar Spanje.
A
gaan
B
gaat
C
ging
D
gingen
Slide 17 - Quiz
Vul het juiste regelmatige werkwoord in de verleden tijd in: Ik ____ (werken) gisteren aan mijn project.
A
werkt
B
werkte
C
werkten
D
werken
Slide 18 - Quiz
Welk regelmatig werkwoord in de verleden tijd past hier: Zij ____ (dansen) op het feestje.
A
dansten
B
dansen
C
danste
D
dans
Slide 19 - Quiz
Kies het juiste regelmatig werkwoord in de verleden tijd: Hij ____ (fietsen) gisteren naar school.
A
fietsen
B
fietste
C
fietst
D
fietsten
Slide 20 - Quiz
Invullen: Wij ____ (zwemmen) vorige zomer in de zee.
A
zwemmen
B
zweemden
C
zwommen
D
zwemt
Slide 21 - Quiz
Vul in: Zij ____ (reizen) naar Italië vorig jaar.
A
reist
B
reisde
C
reisden
D
reizen
Slide 22 - Quiz
More lessons like this
De magie van werkwoorden: vervoegen en voltooid deelwoord
March 2023
- Lesson with
13 slides
Perfectum Werkwoorden Voor Beginners
May 2023
- Lesson with
15 slides
NT2
Kleuteronderwijs
groep 7 werkwoordcito oefenen
March 2023
- Lesson with
35 slides
nederlands
Primary Education
groep 8 werkwoord spelling cito
October 2024
- Lesson with
44 slides
nederlands
Primary Education
De spelling van de werkwoorden
May 2024
- Lesson with
38 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
W3 - NE MC1/NE C: Spelling: v.t.t.
November 2023
- Lesson with
22 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
VTT - 29/09/2023
September 2023
- Lesson with
21 slides
NT2
Hoger onderwijs
Herhaling examen Pasen 2024
March 2024
- Lesson with
40 slides
Nederlands
Secundair onderwijs