vragen maken in de tegenwoordige tijd

Welcome

1 / 43
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 1

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welcome

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
1. Herhalen van werkwoord to be in Present Simple
2. Leren hoe we de vragen en ontkennende zinnen in Present Simple maken

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
Leerdoel je kan vraagzinnen  met do/does gebruiken
a. Je weet waanneer je het hulpwerkwoord do gebruikt
b. Je weet waanneer het hulpwerkwoord does gebruikt
c. Je weet hoe je vraagzinnen  met het hulpwerkwoord to do kunt maken

Slide 3 - Slide

Vragen maken

Slide 4 - Slide

Making Questions with to be or do

Slide 5 - Slide

wil je een vraag maken?
Dan moet je eerst kijken welk 
werkwoord in de zin staat

Slide 6 - Slide

wat zijn 3 vormen van to be in tegenwoordige tijd

Slide 7 - Open question

I am late for class
A
het werkwoord is: I
B
het werkwoord is: am
C
het werkwoord is: late
D
het werkwoord is: for

Slide 8 - Quiz

Peter is always in time
A
het werkwoord is: is
B
het werkwoord is: always
C
het werkwoord is: in
D
het werkwoord is: time

Slide 9 - Quiz

Het werkwoord
             is hier 
  • am
  • are
  • is
Dit is het werkwoord : to Be

Slide 10 - Slide

Als we een vraag maken komt : am / are / is  aan het begin van de zin
  • they are late          are they late?
  • he is 12 years old      Is he 12 years old?
  • I am at home       Am I at home?

Slide 11 - Slide

Soms heb je  zinnen zonder am / are / is
Kijk weer goed wat het werkwoord is

Slide 12 - Slide

they always watch a lot of television
A
het werkwoord is: they
B
het werkwoord is: watch
C
het werkwoord is: a lot of
D
het werkwoord is: always

Slide 13 - Quiz

Mary often eats pizza for lunch
A
het werkwoord is: often
B
het werkwoord is: pizza
C
het werkwoord is: eats
D
het werkwoord is: for

Slide 14 - Quiz

I go home after my classes
A
het werkwoord is: go
B
het werkwoord is: home
C
het werkwoord is: after
D
het werkwoord is: classes

Slide 15 - Quiz

My parents fly to Spain this afternoon
A
het werkwoord is: my parents
B
het werkwoord is: to Spain
C
het werkwoord is: this
D
het werkwoord is: fly

Slide 16 - Quiz

Peter really likes cake and ice cream
A
het werkwoord is: really
B
het werkwoord is: cake
C
het werkwoord is: likes
D
het werkwoord is: ice cream

Slide 17 - Quiz

de werkwoorden zijn hier :
  • watch
  • eat
  • go
  • fly
  • like
 het werkwoord is dus geen am/ are/ is. Je kunt nu de vraag niet maken door het werkwoord aan het begin van de zin te zetten.

Slide 18 - Slide

Om de vraag te maken zet je aan het begin van de zin : Do of Does
Hoe kies je tussen do of does?

Slide 19 - Slide

I do                                         
you do
he does
she does
it does
we do
you do
they do
         Do          * I
                         * you
                         * we
                         * they
                         * het onderwerp is meervoud
 
  
Does       * he
                 * she
                 * it
                 * woorden die je in de plek                             kunt zetten van he /she /it

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Drag question

Slide 22 - Drag question

they always watch a lot of television
A
bij de vraag gebruik je : do
B
bij de vraag gebruik je : does

Slide 23 - Quiz

Mary often eats pizza for lunch
A
bij de vraag gebruik je : do
B
bij de vraag gebruik je : does

Slide 24 - Quiz

I go home after my classes
A
bij de vraag gebruik je : do
B
bij de vraag gebruik je : does

Slide 25 - Quiz

My parents fly to Spain this afternoon
A
bij de vraag gebruik je : do
B
bij de vraag gebruik je : does

Slide 26 - Quiz

Peter really likes cake and ice cream
A
bij de vraag gebruik je : do
B
bij de vraag gebruik je : does

Slide 27 - Quiz

Dus als je een vraag maakt van zinnen waar geen am/ are /is in staat 
Zet je do of does aan het begin van de zin
They eat an apple            Do they eat an apple? 
I sleep a lot         Do I sleep a lot?
We go to Spain          Do we go to Spain? 

Slide 28 - Slide

Zijn we nu klaar?
Nee als je een vraag maakt van zinnen waarin het werkwoord niet am, is of are is moet je altijd 2 dingen doen

Slide 29 - Slide

1
zet do of does aan het begin van de zin om de vraag te maken
2
Het werkwoord in de zin zet je terug in de oorspronkelijke vorm : het wordt weer het hele werkwoord

Slide 30 - Slide

2
Mary eats an apple
Het werkwoord : eats moet terug in de                                                             oorspronkelijke vorm 
wordt weer : eat
( de s verdwijnt dus)

Slide 31 - Slide

Mary often eats pizza for lunch
A
Do Mary often eat?
B
Does Mary often eat?
C
Do Mary often eats?
D
Does Mary often eats?

Slide 32 - Quiz

I go home after my classes
A
Do I often go home
B
do I often goes home
C
does I often go home
D
does I often goes home

Slide 33 - Quiz

My parents fly to Spain this afternoon
A
Does my parents fly to Spain?
B
Does my parents flies to Spain?
C
Do my parents fly to Spain?
D
Do my parents flies to Spain?

Slide 34 - Quiz

Peter really likes cake and ice cream
A
Does Peter really likes?
B
Does Peter really like?
C
Do Peter really likes?
D
Do Peter really like?

Slide 35 - Quiz

maak een goede vraag :
He is late for class.

Slide 36 - Open question

maak een goede vraag :
He has a wooden leg.

Slide 37 - Open question

Maak een goede vraag:
He writes a letter.

Slide 38 - Open question

I understand how to make questions (vragen stellen) in English
😒🙁😐🙂😃

Slide 39 - Poll

Leerdoelen
Leerdoel je kan vraagzinnen  met do/does gebruiken
a. Je weet waanneer je het hulpwerkwoord do gebruikt
b. Je weet waanneer het hulpwerkwoord does gebruikt
c. Je weet hoe je vraagzinnen  zinnen met het hulpwerkwoord to do kunt maken

Slide 40 - Slide

I have reached my goals
Ik heb mijn leerdoelen bereikt
0100

Slide 41 - Poll

Homework:
E Grammar & writing
Ex. 30,31,32,33,34 p. 108-111

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide