Mavo 1 - lesson 6

English 
1 / 47
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

English 

Slide 1 - Slide

learning goals 
Aan het eind van deze les kun je vragen maken in de tegenwoordige tijd

Aan het eind van deze les kun je ontkenningen maken in de tegenwoordige tijd

Slide 2 - Slide

wat gaan we doen vandaag?
  1. Uitleg grammatica
  2.  Heel veel oefenen
  3. Herhalen 

Slide 3 - Slide

Wil je een vraagzin maken?
Stap 1 = kijken welk werkwoord er in de zin staat.

Wat is een werkwoord?

Slide 4 - Slide

We are at home this afternoon.
Wat is het werkwoord in deze zin?
A
we
B
home
C
are
D
this

Slide 5 - Quiz

I am late for class.
Wat is het werkwoord in deze zin?
A
I
B
am
C
late
D
for

Slide 6 - Quiz

Peter is always in time.
Wat is het werkwoord in deze zin?
A
is
B
peter
C
in
D
time

Slide 7 - Quiz

Het werkwoord
was in deze zinnen : 
  • am
  • are
  • is
Dit is het werkwoord : to Be

Slide 8 - Slide

Als we een vraag maken komt : am / are / is  aan het begin van de zin
  • they are late          are they late?
  • he is 12 years old      Is he 12 years old?
  • I am at home       Am I at home?

Slide 9 - Slide

Wat nu als het werkwoord geen is / are / am is?

 Is het werkwoord is geen am/ are/ is. Dan kun je nu de vraag niet maken door het werkwoord aan het begin van de zin te zetten.

Slide 10 - Slide

Wat nu als het werkwoord geen is / are / am is? Dan gebruiken we Do of Does. 

Do of Does zetten we dan aan het begin van de vraagzin!
Hoe kies je tussen do of does?

Slide 11 - Slide

I do                                         
you do
he does
she does
it does
we do
you do
they do
         Do          * I
                         * you
                         * we
                         * they
                         het onderwerp is meervoud
 
  
Does       * he
                 * she
                 * it
                 * woorden die je in de plek                             kunt zetten van he /she /it

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Drag question

Slide 14 - Drag question

Peter really likes cake and ice cream
A
bij de vraag gebruik je : do
B
bij de vraag gebruik je : does

Slide 15 - Quiz

My parents fly to Spain this afternoon
A
bij de vraag gebruik je : do
B
bij de vraag gebruik je : does

Slide 16 - Quiz

Mary often eats pizza for lunch
A
bij de vraag gebruik je : do
B
bij de vraag gebruik je : does

Slide 17 - Quiz

Wat doe je als je een vraag maakt van zinnen waar geen am/ are /is in staat

Slide 18 - Open question

Dus als je een vraag maakt van zinnen waar geen am/ are /is in staat 
Zet je do of does aan het begin van de zin
They eat an apple            Do they eat an apple? 
I sleep a lot         Do I sleep a lot?
We go to Spain          Do we go to Spain? 

Slide 19 - Slide

Zijn we nu klaar?
Nee als je een vraag maakt van zinnen waarin het werkwoord niet am is of are is moet je altijd 2 dingen doen

Slide 20 - Slide

1
zet do of does aan het begin van de zin om de vraag te maken
2
Het werkwoord in de zin zet je terug in de oorspronkelijke vorm : het wordt weer het hele werkwoord

Slide 21 - Slide

2
Mary eats an apple
Het werkwoord : eats moet terug in de                                                             oorspronkelijke vorm 
wordt weer : eat
( de s verdwijnt dus)

Slide 22 - Slide

they always watch a lot of television
A
Do they always watch
B
does they always watch
C
do they always watches
D
does they always watches

Slide 23 - Quiz

I go home after my classes
A
Do I often go home
B
do I often goes home
C
does I often go home
D
does I often goes home

Slide 24 - Quiz

Peter really likes cake and ice cream
A
does Peter really likes
B
does Peter really like
C
do Peter really likes
D
do Peter really like

Slide 25 - Quiz

Samengevat 

werkwoord in de zin is am/are/is -> dan zet je deze vooraan


werkwoord is NIET am/are/is -> dan gebruik je do of does
werkwoord is NIET am/are/is -> gebruiken we het hele werkwoord!
timer
1:00

Slide 26 - Slide

Hasan
Yfke
Suze
Sem
Kelly
Brechtje
Jacky
Benjamin
Moustafa
Karlijn
Saar
Jeremiah
Arda
2023/ 2024  Docent
Najéaly
Sophie
Sara
Eymen
Liyana
Patryk
Lennaert
Julot
Lenne
Dania

Slide 27 - Slide

Wil je een ontkenning maken?
Stap 1 = kijken welk werkwoord er in de zin staat.

Slide 28 - Slide

I am at my sister's home
A
het werkwoord is: I
B
het werkwoord is: am
C
het werkwoord is: my
D
het werkwoord is: home

Slide 29 - Quiz

Als we een ontkenning maken komt er not achter am / are / is te staan 
  • they are late         they are not late
  • he is 12 years old     he is not 12 years old
  • I am at home      I am not at home

Slide 30 - Slide

Soms heb je  zinnen zonder am / are / is
Kijk weer goed wat het werkwoord is

Slide 31 - Slide

Peter really likes pizza and fries
A
het werkwoord is: really
B
het werkwoord is: pizza
C
het werkwoord is: likes
D
het werkwoord is: fries

Slide 32 - Quiz

they always watch a lot of television
A
het werkwoord is: they
B
het werkwoord is: watch
C
het werkwoord is: a lot of
D
het werkwoord is: always

Slide 33 - Quiz

Wat nu als het werkwoord geen is / are / am is?

 het werkwoord is dus geen am/ are/ is. Je kunt nu de ontkenning niet maken door not achter het werkwoord te zetten

Slide 34 - Slide

Om de ontkenning te maken zet je Don't of doesn't voor het werkwoord
Hoe kies je tussen don't of doesn't?

Slide 35 - Slide

I don't                                         
you don't
he doesn't
she doesn't
it doesn't
we don't
you don't
they don't
      Don't         * I
                         * you
                         * we
                         * they
                         het onderwerp is meervoud
 
  
Doesn't       * he
                      * she
                      * it
                      * woorden die je in de plek                                kunt zetten van he /she /it

Slide 36 - Slide

They always watch a lot of television
A
bij de ontkenning gebruik je : don't
B
bij de ontkenning gebruik je : doesn't

Slide 37 - Quiz

I go home after my classes
A
bij de ontkenning gebruik je : don't
B
bij de ontkenning gebruik je : doesn't

Slide 38 - Quiz

Dus als je een ontkenning maakt van zinnen waar geen am/ are /is in staat 
Zet je don't of doesn't voor het werkwoord
They eat an apple            they don't eat an apple 
I sleep a lot          I don't sleep a lot
We go to Spain         we don't go to Spain

Slide 39 - Slide

Zijn we nu klaar?
Nee als je een ontkenning maakt van zinnen waarin het werkwoord niet am is of are is moet je altijd 2 dingen doen

Slide 40 - Slide

1
zet don't of doesn't voor het werkwoord  om de ontkenning te maken
2
Het werkwoord in de zin zet je terug in de oorspronkelijke vorm : het wordt weer het hele werkwoord

Slide 41 - Slide

2
Mary eats an apple
Het werkwoord : eats moet terug in de                                                             oorspronkelijke vorm 
wordt weer : eat
( de s verdwijnt dus)

Slide 42 - Slide

they watch a lot of television
A
they don't watch
B
they doesn't watch
C
they don't watches
D
they doesn't watches

Slide 43 - Quiz

I go home after my classes
A
I don't go home
B
I don't goes home
C
I doesn't go home
D
I doesn't goes home

Slide 44 - Quiz

The rabbit eats a carrot

Slide 45 - Open question

My parents fly to Spain this afternoon
A
my parents don't flies to Spain
B
my parents doesn't flies to Spain
C
my parents doesn't fly to Spain
D
do my parents don't fly to Spain

Slide 46 - Quiz

Samengevat 

werkwoord in de zin is am/are/is -> dan zet je not erachter


werkwoord is NIET am/are/is -> dan gebruik je don't of doesn't voor het werkwoord.
werkwoord is NIET am/are/is -> gebruiken we weer het hele werkwoord!
timer
1:00

Slide 47 - Slide