12.1 Eigenschappen doorgeven

Hoofdstuk 12
Erfelijkheid en evolutie
1 / 23
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Hoofdstuk 12
Erfelijkheid en evolutie

Slide 1 - Slide

Programma van de les
Olympiade?

Terugblik 11.5/6

Uitleg paragraaf 12.1

Zelfstandig aan de slag

Slide 2 - Slide

Paragraaf 11.4
Je fenotype is dus afhankelijk van 2 factoren. 
  1. Je genotype; erfelijk is bepaald welke kleur ogen je van jezelf hebt, of hoe je haar zit (krullend, steil, kalend)
  2. invloeden uit het milieu (je omgeving); je haar verven, vaak zonnen, gekleurde contact lenzen, krul/steiltang

Slide 3 - Slide

Paragraaf 11.4
Chromosoom 15 bevat het gen die je oogkleur bepaalt. Daarin zijn verschillende varianten (je ogen kunnen blauw, bruin, groen zijn). Zo'n variant noemen we een allel. Aangezien je ogen ook nog spikkeltjes oid hebben bepaalt niet 1 gen hoe je ogen eruit zien, maar werken meerdere genen met elkaar samen. 

Slide 4 - Slide

Paragraaf 11.4
Wij krijgen onze chromosomen van onze ouders. In alle cellen in ons lichaam zaten dus 46 chromosomen, maar in geslachtscellen zitten maar 23 chromosomen. Als een zaadcel en eicel versmelten ontstaat er dus een unieke nieuwe cel met 46 chromosomen. 

Slide 5 - Slide

Doel van de les
De leerling kan uitleggen hoe bv oogkleur of huidskleur ontstaat.
De leerling kan genotypen noteren
de leerling kan kruisingschema's maken.

Slide 6 - Slide

Paragraaf 12.1
Maar hoe kom je nu aan jouw blauwe ogen?

Moeder heeft 2 blauwe allelen, vader heeft
2 bruine allelen. De bevruchte eicel heeft nu
een bruine en een blauwe allel (dus de
mogelijkheid op een van beide kleuren oog)

Slide 7 - Slide

Paragraaf 12.1
Als je 2 dezelfde allelen voor een eigenschap hebt, noem je dat homozygoot. Als je 2 verschillende allelen voor een eigenschap hebt, noem je dat
hetrozygoot.

Maar hoe kom je er nu 
achter welke kleur oog 
je hebt?

Slide 8 - Slide

Paragraaf 12.1
Sommige allelen zijn dominant, dat wil zeggen dat ze de andere allel overheersen. Het allel wat onderdrukt wordt noem je Recessief.

Bruine oog kleur is daarvan een voorbeeld, als je 1 allel bruin hebt, zul je altijd bruine ogen hebben. 

Slide 9 - Slide

Paragraaf 12.1
Als we dit noteren, kun je aan de notatie zien of je met dominante of recessieve allelen te maken hebt. Ook zie je of je met homozygote of hetrozygote eigenschappen te maken hebt.

Slide 10 - Slide

Welke personen zijn homozygoot voor de eigenschap: oogkleur?

Slide 11 - Open question

Welke personen zijn heterozygoot voor de eigenschap: oogkleur?

Slide 12 - Open question

Paragraaf 12.1
In geslachtcellen komt maar 1 van de allelen


Mensen met het genotype Bb geven 
dus of het allel B of het allel b door


De kans is 50/50

Slide 13 - Slide

Paragraaf 12.1

Slide 14 - Slide

Stap 1. Beide ouders zijn heterozygoot voor de eigenschap: oogkleur. Wat is hun fenotype?
A
Bb
B
Bruine ogen
C
BB
D
Blauwe ogen

Slide 15 - Quiz

Stap 2. Beide ouders zijn heterozygoot voor de eigenschap: oogkleur. Wat is hun genotype?
A
Bb
B
Bruine ogen
C
BB
D
Blauwe ogen

Slide 16 - Quiz

Stap 3. Beide ouders zijn heterozygoot voor de eigenschap: oogkleur. Welke genen kunnen ze doorgeven aan de voortplantingscellen?
A
alleen B (Bruin)
B
B (Bruin) & b (blauw)
C
b & b
D
alleen b

Slide 17 - Quiz

Paragraaf 12.1
De kans dat een ouder een allel doorgeeft is 50 procent.

Dus zetten we dat in een tabel

Slide 18 - Slide

Kruisingstabel:

Slide 19 - Slide

Wat is de kans dat een kindje Bruine ogen heeft?
A
1 van de 4= 25%
B
3 van de 4= 75%
C
2 van de 4= 50%
D
4 van de 4= 100%

Slide 20 - Quiz

Wat is de kans dat een kindje homozygoot is voor de eigenschap: oogkleur?
A
1 van de 4= 25%
B
3 van de 4= 75%
C
2 van de 4= 50%
D
4 van de 4= 100%

Slide 21 - Quiz

Wat is de kans dat een kindje Blauwe ogen heeft?
A
1 van de 4= 25%
B
3 van de 4= 75%
C
2 van de 4= 50%
D
4 van de 4= 100%

Slide 22 - Quiz

Zelfstandig aan de slag
Maak paragraaf 12.1

Slide 23 - Slide