Adjectif et substantif

L'adjectif et le substantif
1 / 17
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

L'adjectif et le substantif

Slide 1 - Slide

L'adjectif

Slide 2 - Slide

Wat weet je over de plaats van
een bijvoeglijk naamwoord
in het Frans?

Slide 3 - Mind map

L'adjectif
Plaats: altijd na het zelfstandig naamwoord, behalve:
Beau - bon - joli
Haut - long - petit
Jeune - vieux - grand
Gros - mauvais - méchant
Nouveau - autre - large 
Premier - dernier - cher

Slide 4 - Slide

Wat weet je over de vorm van
een bijvoeglijk naamwoord
in het Frans?

Slide 5 - Mind map

L'adjectif
Normaal : + e voor vrouwelijk, + s voor mannelijk.

Let op de vrouwelijke vorm : 
1. difficile --> difficile (geen extra 'e' voor vrl)
2. heureux --> heureuse (ipv. heureuxe)
3. positif --> positive (ipv. positife)
4. beau --> belle (en niet beaue)
5. premier --> première, inquiet --> inquiète
6. bon --> bonne

Slide 6 - Slide

Un garçon
Une fille
Deux garçons
Deux filles
Contente
Sportif
inquiets
Difficile
beaux
malheureux
heureuse
Positives
malheureux
inquiètes

Slide 7 - Drag question

Mettez au pluriel:
Le garçon heureux

Slide 8 - Open question

Mettez au pluriel:
Le beau livre

Slide 9 - Open question

Mettez au féminin

Slide 10 - Slide

Le substantif

Slide 11 - Slide

Le substantif (zelfst. nw)
Normaal : + s voor meervoud.

Let op :
1. -al > aux : l'animal > les animaux (geldt niet voor: bal, carnaval, festival)
2. le travail > les travaux
3. -ou > -oux: bijou>bijoux (geldt niet voor "trou"> trous)
4. une Peugeot > des Peugeot


Slide 12 - Slide

Mettez au pluriel:
Le beau bijou

Slide 13 - Open question

Mettez au pluriel:
L'animal agressif

Slide 14 - Open question

Mettez au pluriel:
Le Peugeot rouge

Slide 15 - Open question

Mettez au pluriel:
Le travail difficile

Slide 16 - Open question

Mettez au pluriel

Slide 17 - Slide